Schapenhouderij en -fokkerij in Nederland Vergadering der vlassers te Heikant De smaak van de peer en hoe die beinvloed kan worden HOEWEL het schaap een der oud ste landbouwhuisdieren in ons land is, is van de geschiedenis o'er schapen houderij in Nederland weinig bekend. Ook van officieele zijde is deze tak van veehouderij, die zoowel door de rundvee- als de varkenshouderij is overvleugeld, ietwat stiefmoederlijk be handeld. In de schapenhouderij is, on danks de intensiveering, het krachtvoer toch een ondergeschikte rol blijven spe len; het bedrijf is in sterke mate ge bonden gebleven aan de opbrengst van den bodem, waarop de schapen leven. Daardoor ook leende zij zich niet voor groote uitbreiding op de kleine bedrij ven. Wel kwam het houdten van enkele schapen op de pluim veebedrijven voor liet korthouden van de grasrennen vrij veel voor. In een tweetal radiocause rieën is in de rubriek ,,Wat doet de Directie van den Landbouw" een en ander over de schapenhouderij- en fok kerij in ons land medegedeeld. In de zandprovincies was vroeger de schapenhouderij van belang in verband met de daar voorkomende groote op pervlakten woesten grond. De voortge schreden ontginning en de uitbreiding van de kleine bedrijven waren oorzaak, dat het terrein voor de z.g. heid'escha- pen snel verminderde, terwijl ook de lage wolprijzen mede oorzaak waren van de inperking van hun getal. Ten slotte, toen bovendien de beteekenis van de vleeschproductie primair werd zijn het de kustprovincies met haar vruchtbare weidegronden geworden, welke zich het best leenden voor de schapenhouderij. Noderlandsche schapenrassen Voorheen onderscheidde men in ons land de groep der heide, of kuddtescha- pen en de groep der polder- of kust- schapen. De eerste groep werd vooral aangetrof fen in Drenthe. Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant en aangrenzende ge bieden. Tot de groep der pold'erschapen behoorden het oude Texelsche schaap, hec Friesche melkschaap en het Vlaam- sche schaap. Het oude Zeeuwsche schaap was waarschijnlijk een kruising van het Friesche en het oude Texel sche schaap. Het tegenwoordige Zeeuw sche kuddeschaap is een kruisingspro duct, waarin het oude Zeeuwsche schaap nog een min of meer groote rol speelt. In Zeeuwsch-Vlaanderen wor den nog kudden aangetroffen met vrij veel Vlaamsch bloed. Het oorspronke lijke Zeeuwsche schapen type is derhalve geleidelijk aan het verdwijnen. Het eenige raszuivere oude polderras is nog het Friesche melkschaap, dat bij de kleinere boeren en landarbeiders ech ter meer en meer verdrongen wordt door de geiten. Het Texelsche schaap Het Texelsche schaap is thans in ver edelden vorm het nationale Nederland1- sche schapenras geworden Op het oude Texel, met zijn uitgebreide graslanden en met zijn fokkers van ge slacht op geslacht, is nog steeds de schapenfokkerij hoofdbron van bestaan. Naast de wolproductie, was vroeger de zuivelproductie van groot belang; scha penkaas was zelfs tot omstreeks 1850 een exportartikel van beteekenis. De bloeitijd van de schapenhouderij in Europa viel ongeveer in het midden van de 19e eeuw. Pogingen tot verede ling der schapenrassen met het Spaan, scne Merinoschaap in de wolproductie- richt 5 ng mislukten in Nederland tenge volge van de klimaats- en de bodem- omstandigheden Toen in Zuid'-Amerika, Australië en Nieuw Zeeland, de extensieve schapen houderij voortreffelijk slaagde en dien tengevolge de wolproductie enorm toe nam, daalde het aandeel van Europa iu de wereldproductie van ruim 90 pet. in het begin der 19e eeuw tot 40 pet. in het einde daarvan. De aanvoer van overzeesche wol dteed de prijzen sterk dalen: eerst omstreeks 1906 kwam daarin verbetering, waardoor tevens de inkrimping van den Europeeschen scha penstape] tot staan kwam. Door de industrialisatie in West-Europa waren d'Chte bevolkingscentra ontstaan met een groote vraag naar levensmiddelen, onder meer vet en vleesch. Een stijging der vleeschprijzen was het gevolg. Ver beteringen in de techniek der wolindus trie haddten voorts tot gevolg, dat het gebruik van de fijnste Spaansche wol len kon worden ontbeerd. De hierdoor ingetreden daling der wolprijzen en daarbij de giootere vraag naar vleesch, veroorzaakten een omzetting van de schapenfokkerij in de richting van de vleeschproductie. Op Texel is men er in geslaagd om uit een kruising met Engelsche fokschapen tenslotte een ras te fokken, dat aan die veranderde vraag van de markt voldeed. Het nieuwe Texelsche schapenras Het gewijzigde ras heeft men den naam gegeven van het „Nieuwe Texelsche schapenras". Het ontwikkelt zich gun stig, zelfs op schralen grond, en is, mits goed gevoed, spoedig slachtrijp, bereikt een groot gewicht, is zeer vrucht baar (tweelingen zpn regel), terwijl de levensvatbaarheid o'er lammeren groot is. Bij behoorlijke voeding kunnen de lammeren reeds na zeven weken een slachtrijp gewicht van 30 kg. en hooger bereiken. Ook de wolopbrengst is gun stig; zij bedraagt gemiddeld 4 kg. per vacht. Texelsche weidelammeren veroveren de binnenlandsche markt. In 1926 nadat de in 1909 opgerichte Noordhollandsche Schapenfokvereeni- ging was omgezet in het Texelsche Schapenstamboek voor Noord-Holland, werd het nieuwe Texelsche schaap aan vaard als het meest geschikte type voor Noord-Holland. Via de Leidsche markt volgde Zuid-Holland, daarna Limburg en de overige provincies. Thans bezitten alle provincies een Texelsch In Heikant werd voor een stampvolle zaal een vergadering gehouden voor de vlassers, waar ir. de Jonge, van het Nederl. Vlasinstituut het woord heeft gevoerd. Tn zijn openingswoord heette de heer Martinet, de directeur van de Vlassers- school te Koewacht allen welkom, vooral den assistent op de Vlasschersschool, den heer Borrani; den heer v. Es, secr. van de Kamer van Koophandel te Temeu- zenn; den heer Jansen van het Rijkstex- tielbureau; den heer Behaegels, vert. van de ondervakgroep te Hulst en den heer Brand van het Rijksarbeidsbureau. Na een korte inleiding waarin het doel van deze bijeenkomst werd uiteengezet en waarin de eendrachtige samenwer king der vlassers aangestipt werd, gaf de heer Martinet het woord aan ir. de Jonge, na ook nog gewezen te hebben op de aanwezigheid van de leerlingen der school. Ingenieur de Jonge begint met de me- dedeeling dat pas is opgericht het Ne- derlandsch Vlasinstituut, een stichting die van groot belang is ook voor Zeeuwsch Vlaanderen. Deze streek is immers de voornaamste vlasstreek van ons land. de bewerkingscapaciteit van dit gebied is 40 a 50 van de geheele Nederl. capaciteit. Deze Rijksdienst nu, wil meer in contact komen met de vlas sers. niet alleen door het krantje „De Vlasbode", maar vooral ook door het gesproken woord. Nu wilde ir. de Jonge hier spreken over eenige actueele onder werpen de vlasserij betreffende, en dan komt hij allereerst bij den Landbouw. Het contact tusschen boer en vlasser is altijd nauw geweest. Een belangrijke vraag is dan; Hoe kunnen we goed vlas telen? Door de groote ontwikke ling van onzen boerenstand, door onzen goeden bodem en vanwege ons prima klimaat hebben we al een goed pro duct, maar toch moeten we naar we gen zoeken die leiden tot nog grooter erndement. Door de oprichting van den Rijksvlasdienst in 1938 moesten de belangen van teler en industrieel ge diend worden. Door de groote vlucht die de techniek neemt is hieraan ech ter het gevaar verbonden dat we teveel groot-industrie zullen krijgen, een in dustrie waarin zich trusts en concerns gaan vormen, en dit moet voorkomen worden We moeten vóór alles zien te behouden een agrarische nijverheid. De vlasserij moet sterk gebonden blijven aan de landbouwbedrijven; zoo ongeveer a!s is gebeurd in de zuivelbereiding, daar wordt alleen werk overgenomen van de boerderij; zoo ongeveer als nu be gonnen is met de warmwaterroterij. Daar wordt werk van den vlasser over genomen en daardoor krijgt hij meer tijd vrij voor andere werkzaamheden, zoo b.v. voor lokkenveredeling, of zoo als in Vlaanderen de geest is, het ver binden vy,n spinnerijen en weverijen aan de 'vlasserij. De vraag is nu of wij een sterke vlascul tuur kunnen handhaven. Dit is een zeer penibele vraag. De vlascultuur gaat achteruit, dus we krijgen gebrek aart grondstoffen. Waarom hebben we nu een kleineren uitzaai van vlas; waarom is deze uitzaai niet zoo stabiel als bij granen? Dit heeft verschillende oor zaken. en hier is ook bij onze boeren nog veel te doen. Het vlas is een product waar vooral stamboek. Het Texelsche ras kan men met recht als het Nederlandsche natio nale schapenras betitelen. Alle pro vinciale stamboeken zijn landelijk ge organiseerd in het Centraal Bureau voor de schapenfokkerij in Nederland. De Texelsche weidelammeren hebben geleidelijk de markt veroverd. Wat be- tieft de consumptie van schapenvleesch hier te lande, deze is vooral in de laat ste 10 jaren zeer toegenomen, hetgeen een welkome vergoeding vormde voor het verlies van de Engelsche markt na. het Engelsche invoerverbod van schapenvleesch in 1928. De wolhandel Deze uiteenzetting zou onvolledig zijn, wanneer niet met een enkel woord werd gerept van den wolhandel. In de pro vincies met weinig schapenhouderij werd vanouds de wol veelal geruild tegen winkelwaren; voorts werd zij in huis gesponnen. In later tijd werd de wol vaak aan huis opgekocht; met grootere partijen werd soms eenige jaren ge speculeerd. In 1919 begon echter de in 1914 opge richte Noord-Hollandsche Ver. tot Ver betering van den Wolhandel haar taak. Aan haar werd de wol van de aange slotenen geleverd. De groote beteeke- r.is dezer vereeniging was vooral, dat zij de wol sorteerde naar kwaliteit en op deze basis uitbetaalde. Het succes van deze vereeniging leidde in 1920 tot de stichting van de Nederlandsche Wolfederatie, waarbij 9 provinciale or ganisaties zijn aangesloten. Zij brengt voor den boer veel aan te riskeeren is, omdat het te veelvuldig voorkomt dat er een totaal mislukt gewas is. Vooral de trips en kwade koppen hebben een grooten weerslag op den uitzaai van vlas gehad. Deze kwalen moet op af doende wijze bestreden worden. Derris was een afdoend bestrijdingsmiddel, bij gebrek aan dit pi'oduct moeten we ons nu tevreden stellen met surrogaat, en een van de goede surrogaten is Gesarol, een synthetische stof die goed voldoet. Op dit terrein kan de samen werking met en de voorlichting van de boeren zijn groote nut hebben. Ook de kweeker speelt een groote roL Hij is de man die steeds moet zorgen voor nieuwe rassen van beter kwaliteit en grootere opbrengst. Rassen die ook meer weerstandsvermogen hebben te gen ziekte en weersomstandigheden. Vei-der moeten we uit het vlas meer zien te halen dan we tot nu toe deden. Zoo is op 't oogenblik al een groote vraag' naar leemen om daaruit isola tieplaten te maken, en er wordt ver wacht dat vooral na den ooi-log hiei*- van gx-oot gebruik zal worden gemaakt voor woningbouw. Een product dat ook in vlas voorkomt en dat tot heden verloren gaat is de pectine of lijmstof, die vooral vrij komt in de warmwater roterij en en "die gebruikt wordt als kleefstof bij de levensmiddelenin dustrie b.v. bij jam. Ook moer gedacht worden aan zaai- zaadvei-edeling. enz. Uit ons vlas kunnen we dus halen: zaad, voor veekoeken, lijnolie, enz. zaaizaad; de vezels voor de textiel industrie leemen voor bouwplaten pectine voor levensmiddelenindustrie en in oorlogstijd woi'dt van het kaf thee- en tabaksurrogaat gemaakt. r- R is een gezegde dat luidt; „Over smaken valt niet te twisten", en het is dan ook mijn bedoeling niet hier over te twisten; de een houd't nu een maal van dit soort, de ander weer van een ander soort, doch er is zelfs wel eens verschil van smaak bij eenzelfde soort fruit. De onderstam, het tijdstip van oogsten en het meer of minder aan de zonzijde groeien is b.v. van gi-oot belang voor den smaak van het fruit. Een der voornaamste oorzaken van het dikwijls niet goed smaken van fruit, vooral van peren, is wel de ouderdom. Hoe vlugger een peer na het plukken rijp is, hoe beter 't is voor den smaak, er.kele zuursmakende soorten dan uit gezonderd. Nu hebben wij met onze vroege peren daar niet zooveel mee te maken, omdat die in een tijd geoogst worden, welke vlug rijpen in de hand werkt. Met onze late soorten is dat heel anders gesteld; zoo zal een „Legi- pont", op tijd geoogst en in normale temperatuur bewaard, einde October rijp zijn. Bewaart men deze peer, die toch een van de beste soorten is, koud, dan blijft zij dikwijls tot het einde van Januari goed, doch is dan practisch niet te eten. Wil men er zeker van zijn een sma- de verzamelüte wol aan de markt en betaalt uit naar kwaliteit. Tot dusver is echter een stelsel van lossen verkoop daarnaast blijven bestaan. Uit het voorafgaande blijkt, dat de schapen houderij in ons land in den loop der tijden geworden is tot een pi-oductie van vleesch en wol; mest en melk, die vroeger ook een rol speelden, zijn uit gevallen. Tenslotte nog eenige cijfers over den omvang van den schapenstapel in den loop der laatste 70 jaar. In 1870 bedroeg de schapenstapel ongeveer 1 millioen diei-en, in 1904 was dit cijfer gedaald tot 600.000 om daarna binnen 6 jaar weer snel te stijgen tot 900.000. De vox-ige wereldoorlog oefende opnieuw een ongunstigen invloed uit; wel kwam er daarna weer herstel, maar het peil van voor 1914 werd niet weer bei-eikt. Een geduchte slag werd in 1928 aan de schanenhouderij toegebi-acht door het Engelsche invoei-verbod van scha penvleesch. Gevolg was een daling tot ongeveer 480.000 dieren in 1930; dank zij echter den stijgenden prijzen, veroor zaakt door verhoogde vraag in België cn Frankrijk en in eigen land, trad op nieuw een stijging in, die tot aan het uitbx-eken van den huidigen oorlog voortduurde. De verbreiding van den schapenstapel over ons land is, wat de belangrijkste gebieden aangaat, ais volgt: In Noord- Holland bevindt zich 35 pett» van onzen schapenstapel; dan volgt Friesland met 18 pet. Het oude schapenland Drenthe neemt met 3 pet. wel een uitei-st be scheiden plaats in. Als we al deze middelen kunnen aan wenden zal het voor den boer, niet meer zoo i-iskant zijn vlas te zaaien; een mislukt perceel dat dan nog spo radisch voorkomt levert dan door al die bijproducten toch nog zooveel op als een halfmislukt perceel gx-aan. Ook de onkruidbestrijding speelt een groote rol. Perceelen waar erg veel onkruid voorkomt kunnen bestreden worden met de boomkleurstoffen, de zelfde middelen dus als waax-mee de fruitboomen bespoten worden. Dit werkt zeer doeltx-effend voox'al tegen herik. Een ander punt dat ir. de Jonge aan- haalde is de kwestie van het afval water. Kort geleden zijxx de reglemen ten der waterschappen gewijzigd waarbij bepaald wordt dat afvalwater niet meer op openbare wateren ge loosd mag worden. Hiex-op moet gewes telijke en plaatselijke overheid toezien en dit punt kan van groot belang zijn voor op te richten wax-mwateiToterijen. Voor de ontwikkeling der Jongeren hebben we: Cursussen in repelen. Cux-sussen in vlastrekken. Voorwerkerscursussen en industxie- cursussen, terwijl er 2 vlasscholen zijn n.l. te Standdaarbuiten en te Koe wacht. Deze instellingen zijn noodig oixx den jongen mannen de noodige scho ling te geven en hen paraat te houden steeds nieuwè wegen te bewandelen. Het vlasinstituut, aldus ix\ de Jonge is de nieuwste iixstelling van dezen tijd. We zullen nu trachten door deze iix stelling de waax-de van het vlas te be palen naar het gehalte, zooals dit ge bruikelijk is bij bieten, melk, enz. Het instituut is een technisch cen- trum voor vlasteelt en industi-ie. Hier wordt met xaad en daad bijgestaan in kwesties die betreffen rootwater, mon sters, grond, grondstoffen, landbouw kundig onderzoek, stroovlasstandarisa- tie, enz. Dit alles tot nut van vlassér en fabrikant. kelijke peer te eten, dan dient zrj uiter lijk half December geconsumeerd te worden. Vaak heeft de smaak ook dan al ingeboet. Dit geldt ook voor d'e late peren „Com- tesse de Paris", die zonder koelinrich- ting makkelijk tot ver in het jaar, soms tot Mei toe. bewaard kunnen worden. Teneinde omstreeks half October ge plukt fruit, voor 20 November eetrijp te hebben, kan de meeste jaren niet anders bereikt worden, dan door er wat warmte bij te brengen, of door ze tus schen zure appelen in een afgesloten ruimte te plaatsen. De fijnste peer kan na Nieuwjaar vaak een knol gelijk zijn, wanneer ze onoor deelkundig bewaard wordt. Soms wordt zij in het geheel niet eetrijp. Enkele uitzonderingen zijn er echter wel. Vooral denken wij dan aan de „Joséfine de Malines", die zeer lang bewaard kan worden en dan nog be hoorlijk afrijpt en een gleden smaak houdt. Ook de „Conference" kan, in een koelhuis zeer lang 'n goeden smaak houdten. Men kan er echter niet altijd op aan, of zij zacht worden, wanneer het een maal half Februari is. Ook van groot belang voor de boeren.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1944 | | pagina 6