Onkruiden Meer voedselproductie eis nog iets door ontwatering 5 Boschbouw en ontginning te m De ontwatering berust in hoofdzaak op twee stelsels, met nameden natuurlijken en den kunstmatigen waterafvoer. Het eerste stelsel is het oudste, het eenvoudigst en goedkoopst. Het bestaat sedert het ontstaan der aarde en werd in den aanvang niet of weinig door ingrijpen van den mensch beïnvloed. Waar de grond hoog genoeg ligt, ten opzichte van de omringende in meer dere of mindere nabijheid voorkomen de zee, rivier, beek, stroom, plas, meer, sloot, leiding of greppel, is natuurlijk drooglegging de aangewezen weg. Het meerdere of mindere belang der bevor dering der afwatering door ingrijpen van den mensch houdt ten nauwste verband met grondsoort, grondgebruik en klimaat, met de evolutie (vooruit gang) der landbouwkundige wetenschap vooral. Het Oosten en Zuiden des lands wordt .v.övl. van wateroverlast bevrijd door natuurlijke drooglegging, hier meer, daar minder door menschelijk ingrijpen geleid. Om aan de eischen der bodemcultuur te voldoen werden reeds vele rivieren, stroomen en beken genormaliseerd. Hieronder wordt verstaan het afsnijden van krommingen in hun loop, en zoo noodig verruiming en verdieping van het dwarsprofiel, waardoor een verkor ting van den afvoerweg ontstaat, zoo dat, al of niet gepaard met een grooter profiel, meer water in korteren tijd wordt afgevoerd. Door verkorting wor den stroomsnelheid en verhang grooter en bestaat in tijden van veel neerslag minder gevaar voor overstroomingen die reeds zoo dikwijls bepaalde gebieden teisterden en groote schade aanricht ten. In het begin der 20ste eeuw werd steeds grooter belangstelling voor deze zaak. getoond. Door den krachtigen om zich heen grijpende ontginningsijver werd de behoefte aan beteren water- zich heen grijpenden ontginningsijver van broekgronden en madelanden vooral kwamen in trek, waarbij Limburg, Noord-Brabant en Overijsel de kroon spanden. Bekend uit dien tijd zijn groote werken onder Weert, Echt, Maasbracht, Well, Overloon, Venray, Aroen, Belfeld, Rijssen, Mill, Valkenswaard e.a. Deze grond is het eigendom van Gemeenten, die ze voor luttele bedragen voor een tijdperk van 3040 jaar verpachtten aan ondernemende ontginners, op wier kosten de grond werd ontgonnen. De ontwatering vormde daarvan het eerst op te lossen en moeilijkste deel. Het was de Ned. Heide Mij., die de be kwame en succesvolle leiding in handen had. Echterde hoofdafvoerwegen voor het water waren ternauwernood berekend voor den toenmaligen afvoer. En nieuwen grond ontginnen wilde zeg gen, meer, veel meer afvoer. Immers inplaats van waterreservoirs te blijven, moest deze broekgrond ter verkrijging van goede uitkomsten vrij diep worden ontwaterd, liefst 0.751 m. Het vraag stuk van de grillige, kromme beken en riviertjes kosttte veel hoofdbrekens en strijd, die soms tot processen leidde. Op dezen weg was de verouderde water afvoer, waarbij men Gods water over Gods akker liet loopen, een groot strui kelblok. Voor zoover er geen belemme ring door verzet van derden werd onder vonden, werden aangrenzende stroom pjes genormaliseerd, doch hiermede was het euvel niet opgeruimd. De wateroverlast werd steeds grooter bij uitbrading der ontginningen. Er moest daaruit „een periculum in mora" voortvloeien. Beken en stroomen werden overbelast met het gevolg, dat steeds grooter gebieden benedenstrooms in tijden van veel neerslag onder water lie pen Toen in 1907 de Hengelosche beek werd genormaliseerd, noodig geworden door den steeds grooteren toevoer van fabriekswater, kon het niet uitblijven, dat ook het gedeelte onder Delden al spoedig onder handen moest worden genomen" Het kwaad werd hierdoor van boven naar beneden verschoven, totdat de ondoelmatigheid van deze plaatse lijke en partieele normaliseeringen, werd erkend. Men bekende zich van liever lede tot de doelmatigheid van een alge- meene totale normalisatie die zich over de geheele lengte van den stroom uit strekte en het totale stroomgebied om vatte. Volgens deze opvatting werd de hoogst belangrijke normalisatie van de Overijsselsche Vecht uitgevoerd, ge paard gaande met den bouw van stu wen met en zonder sluizen. Onder de tallooze bochten die in deze rivier werden afgesneden, was er een onder Junne van meer dan 3000 m., in plaats waarvan een nieuw gedeelte van plus minus 300 m. kwam. Na voltooiing omstreeks 1910 van dit groote werk onder leiding van den Rijkswaterstaat zijn overstroomingen die zoowel 's zomers als 's winters voorkwamen ELKE boer kent de schade en de nadeelen, die hij ondervindt tenge volge van de onkruiden, die op zijn akker of in zijn grasland groeien. Hij beschouwt het als zijn duren plicht, deze schade tot een minimum te be strijden op de meest afdoende wijze, die tevens economisch het beste ver antwoord is. De boer is dfe gebruiker van den bodem en hij bepaalt zelf, hoe en wanneer hij de schade, die hij in zijn bedrijf van de onkruiden ondervindt, wenscht te bestrijden. Hoe zou men het vinden, als anderen zich met deze bestrijding gingen be moeien Een korenakker met rijpend graan, waarin Klaprozen, Korenbloemen, Bol derik, Aardaker, enz. voorkomen vormt voor den plantkundige een voorwerp van studie en genot. Maar hoe zou de boer het vinden, als hij om der wille van de genoegens van den natuurvriend verplicht zou zijn, deze onkruiden te sparen? Er zijn onkruiden,-die een zekere waarde bezitten als voedingsmiddel. We noemen hier onder andtere: Veldsla, Aardnoot. Er zullen menschen zijn, die er een behagen in scheppen, dergelijke „wilde" voedingsmiddelen te verzamelen en te eten. Maar hoe zou de boer het vinden, als hij om der wille van deze menschen verplicht zou zijn, deze onkruiden te ontzien en toe te staan, dat de verza melaars zich op zijn land begeven en door zijn gewassen loopen? Er zijn boeren, cfte den grond, die zij bewerken van een ander hebben ge pacht. De parhtwet met zijn bijbeboo- rende besluiten voorziet in een verze kering van de rechten van den pachter, van den bewerker van den grond dus, Hoe zou men het vinden, als de ver pachter in een pachtovereenkomst liet opnemen, dat de pachter verplicht zou zijn, bepaalde onkruiden te sparen bij zijn werkzaamheden: omdat de verpach ter er behagen in zou scheppen, zelf de mooiste exemplaren van die onkrui den te verzamelen,? Behalve onkruiden zijn er ook dieren, die den boer schade doen. Dieren, die evengoed! als de onkrui den door hem ^bestreden worden. Hij doet dat, omdat het behoort bij een en enorme schade aanrichtten, uitge bleven. Zoo wordt tot fundament ge legd voor een algemeene verbetering der afwatering in een stroomgebied met zijriviertjes, beken en waterleidingen. In het geval van de Overijselsche Vecht kon nu ook de afwatering van Z.O. Drenthe ten N., N.O. en W. van Coe- vorden ^worden aangepakt. Daartoe werd het afvoerkanaal Coevorden—de Haam- drik, uitmondende,, beneden de Haam- driksstuw, gegraven, het Schoonebeker- diep, Loodiep, e.a. stroomen genorma liseerd. Tegenwoordig wordt nog gewerkt aan 8e Radewijkerbeek, die te Baaider in de Vecht uitmondt, terwijl óp groote schaal ontwateringswerken en wegen aanleg in het waterschap „De Molen- poot" onder Hardenberg worden uitge voerd, met de stichting van een elec- trisch gemaal voor nog intensiever ont watering. Groote oppervlakten op Duitsch gebied werden na de normali seering van de Vecht eveneens van hun wateroverlast bevrijd. Het nut van normaliseering bleek zoo overtuigend, dat zij in den verderen loop der jaren in versterkten graad werd toegèpast over het geheele land waar zich de behoefte voordeed. Tal van werken zijn nog onder handen. Hun invloed op de toeneming en de zeker heid der voedselproductie is onschat baar. Terwijl in het begin dezer eeuw ten opzichte van dit werk nog een sterke behoudzucht strijd daartegen dic teerde, zoodat belangrijke ondernemin gen niet tot stand konden komen, is successievelijk door het voorbeeld van juiste bedrijfsvoering en omdat het zijn plicht is, te zorgen voor optimale oogsten. Evenals de onkruiden behooren deze dieren tot de stoffeering van de akkers. Natuurvrienden genieten van d!e prach- tige vlinders, die in* de heerlijke zomer zon van de eene bloem naar de andere dartelen, van het gezang der vogels, van hun idyllische leven, de kunstig gebouwde nesten én de eieren, de groote zorg, waarmee de jongen worden groot gebracht Wat een aardige, leuke diertjes tref fen ze niet aan onder de zoogdieren van den akker? Maar hoe zou de boer het vinden, als hij verplicht zou zijn, rupsen, luizen, larven, vogels, knaagdieren, ongestoord te laten, enkel en alleen omdat er natuurliefhebbers zijn, die er behagen in scheppen, deze dieren te bestudee- ren? We willen er even op wijzen, dat hier inderdaad al sprake is van bescherming van bepaalde dieren. De overheid heeft bepalingen uitgevaardigd ter bescher ming van vogels, die met uitroeiing bedreigd worden, of die om Se een of andere reden als nuttig beschouwd worden. Tengevolge van deze bescher ming vermeerderen zich sommige vogel soorten heel sterk, zoodat zij tot een ware plaag voor den boer kunnen wor den: Lijsters, Merels. Er zijn dieren beschermers, die het verschrikkelijk vinden, als een dier gepijnigd wordt. Zij noemen roofdieren, die hun prooi levend verslinden „wreed". Zij willen maat regelen in alle gevallen, dat dieren onnoodig gepijnigd worden, en daarin hebben zij volkomen gelijk. Maar soms gaan zij te ver: zij vinden het onjuist, oat schadelijke dieren in klemmen of vallen worden gevangen; zij wenschen maatregelen tegen het gebruik van speciaal aas. Maar hoe zou de boer het vinden, als hem verboden werd, ratten en muizen in wallen te vangen, omdat daardoor de dieren gepijnigd worden? Hoe zou de visscher het vinden, als het groote nut voor Gemeenschap en individu een groote kentering ontstaan. Overheid en particulier initiatief wer ken in de meeste gevallen eensgezind samen om het nagestreefde doel zoo snel en goed mogelijk te bevorderen. Geschiedkundig is het belangwekkend de instelling van grondeigenaren vroe ger en thans ten opzichte van dit pro bleem te kennen. Men was er eenvou dig aan gewend, dat het water regel matig terugkwam en eenige bemesting achterliet in den vorm van sübdeelen. Als overstrooming door normalisatie niet meer plaats vond, werd ingezien, dat de grond moest worden bemest. De boeren eischten daarom in het geval van de Overijselsche Vecht, dat het Rijk, die het water afnam, dit door be vloeiing terug zou geven. Daarom wer den de stuwen gebouwd, waar boven het water door aanvoerslooten was af te tappen, terwijl de afvoer beneden- stuws kon plaats hebben. Edoch, de grondeigermaren moesten voor dit be- vloeiingssysteem zelf zorgen. Er kwam niets van, het was hun te duur. In plaats daarvan werd de grond bemest met stal- of kunstmest en de onder vinding opgedaan dat Hiermede het doel ook te bereiken was. Wie nu gaat kijken in deze streek kan vaststellen, dat op veel plaatsen het grasland in bouwland is veranderd, waarvoor door egaliseering' vaak be langrijke uitgaven worden gedaan. Zij prijken met graan, koolzaad, aard appels. bieten enz. en leveren hun bij drage in de voedselvoorziening, 't Kan verkeerenü hem verboden werd, een scherpen angel te gebruiken, omdat de visch zich daaraan bezeert? Hoe zou de boer het vinden, als hem verboden zou worden ratten en muizen te dóoden, omdat er bepaalde menschen het recht zouden hebben verkregen, deze dieren, voor zoover zij dat noodig zouden achten, voor hun genoegen te vangen of te dooden? Hoe zou de landpachter het vinden, als zijn pachtheer bij contract van hem zou eischen, ratten en muizen onge stoord te laten, omdat de pachtheer er behagen in zou scheppen, deze dieren zelf te dooöten? Hoe zou de boer het verder vinden, als schadelijke dieren, die een zekere waarde als voedsel bezitten, op zijn grond zich vrijelijk zouden kunnen voortplanten en zich voeden, zonder dat hij het recht zou hebben, ze te doo den en zich toe te eigenen? Hoe zou de boer het vindten, als 4iij verplicht zou zijn, deze schadelijke die ren op zijn grond te dulden, ze zijn gewassen te laten vernielen en daarna toe te staan, dat een deel er van door menschen, die daartoe het recht koch ten en daarin behagen schepten, op een bepaalde wijze zou worden gedood en als „buit" behouden? Hoe zou de boer het vinden, als hij aan zijn pachtheer het recht zou moe ten laten, schadelijke dieren, die zich ten koste van den pachter hebben ver menigvuldigd en gevoed, te dooden of te vangen en ze dan als „buit" te be houden Wil behoeven hier niet te vragen: „Hoe zou dte boer het vinden, alsmaar de vraag behoort te luiden: „Hoe vindt de boer het, dat'f Hoe de boer, hoe de Landstand het vindt, dat weten we wel: naast rech ten. den boer verzekerd bij de Pacht wet, behooren den boer ook rechten verzekerd te worden in dte Jachtwet. De pachtheer kan zijn pachter niet meer het vel over de ooren halen; maar het moet ook onmogelijk gemaakt wor den, dat de Jachtheer dat doet.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1944 | | pagina 5