De teelt van haver
Bloemkoolteelt
Hoe komen wij aan een konijn?
H
BIJ goed weer en wanneer de grond
dit toelaat moet de haver vroeg
gezaaid worden. De haver die vroeg
gezaaid wordt, heeft minder last van de
vreterij van de larven en de fritvlieg.
In laat gezaaide haver kan hierdoor soms
veel schade worden aangericht. Vroeg
zaaien is ook van belang op de lichte
zandgronden, deze ondervinden nog al
eens last van de droogte. De haver
heeft dan vroegtijdig een krachtig wor
telstelsel en ondervindt dus minder na
deel. Vroeg gezaaide haver heeft een
lange groeitijd en geeft een hooger
korrel en H. L. gewicht.
Op alle gronden is het gewenscht om
het voor haver bestemde land voor den
winter te ploegen.
In dezen winter zal de grond echter
vast in elkaar gezakt zijn, het zal het
beste wezen om dezen grond ondiep
to ploegen. De los-geploegde grond kan
dan beter opdrogen en men krijgt weer
een mooi zaaibed.
Haver vraagt een diepe, goed losge
maakte bouwvoor, dit gewas bezit een
krc.tig vermogen, om met zijn ver
takt en diepgaand wortelstelsel, voe
dingstoffen uit den bodem los te maken.
Haver is zeer dankbaar voor een stal-
mestbemesting. Het verdient aanbeve
ling, om deze voor den winter onder te
ploegen. In het voorjaar wordt dit
aangevuld met kunstmest.
Indien ae grond en de weersgesteldheid
dit toelaten moet de haver in Maart
gezaaid zijn. Ook later gezaaide haver
kan echter nog een goede opbrengst
geven, als het weer medewerkt.
Vaak zien wij op de zandbedrijven, ha
ver van ouden nabouw zaaien. Dit zaad
is vaak lichter van korrel, en geeft
dan minder opbrengst. Zaaizaad met 'n
hoog korrelgewicht geeft den grootsten
oogst. Dit laatste geldt voor alle granen,
doch speciaal voor haver, een zware
korrel heeft een sterkere kiem en veel
reservevoedsel. Daarom is het ge
wenscht nieuw zaaizaad te betrekken,
dit geeft steeds hooger opbrengst dan
eigen zaad.
Bij rijenteelt is 125150 kg. zaad per
ha. noodig. Vooral bij haver is de rijen
teelt aan te bevelen. In dit gewas komen
veel onkruiden voor, zooals de koren
bloem en herik. Door op rijen te zaaien
kan men het gewas doelmatig verplegen.
Het schoffelen heeft naast de onkruid-
bestrijding, nog het voordeel dat de
grond van boven losgewerkt wordt, en
de lucht beter kan toetreden. Ook door
dat dit bovenste grondlaagje losgewerkt
is, wordt het uitdrogen van den grond
veel tegengehouden.
Verschillende soorten haver worden
verbouwd, de voornaamste zullen wij
hier noemen.
De Adelaar haver, is een geelwitte ha
ver, geschikt voor alle grondsoorten.
Het stroo rijpt later dan de kotr - Li oo
meest vrij kort en stevig Bij later
stikstofgift wordt de rijpingstijd ver
laat, en blijft het stroo langer groen,
daarom is het ge wen sent de stikstof
tijdig toe te dienen. Deze haver is verre
weg het meest verbouwde ras.
Binderhaver. Het stroo is kort en ste
vig, ontwikkelt forsch en rijpt tijdig bij
voldoende uitstoeling. Korrel wit, hoog
hl. gewicht. Deze haver wordt verbouwd
op klei en op goeden zandgond.
Zegehaver. Dit ras is lang de meest
verbouwde haver geweest, doch heeft
veel terrein verloren aan de rassen met
korter en steviger stroo. Doch in ver
schillende streken wordt ze nog veel
verbouwd. Ze rijpt regelmatig af, de
korrel is roomwit, iets hooger bastge-
halte dan de andere witte havers. Hoog
hl. gewicht.
Goudenregen II, dit is een vroegrjjpende
gele haver. Geschikt voor zandgronden,
mede wegens vroege grondbedekking
en eenigen weerstand tegen droogte.
Kan op vruchtbare gronden niet tegen
witte haver concurreeren.
Zwarte President, deze haver rijpt on
geveer met de rogge. Zeer geschikt voor
ontginningen, en gronden die in minder
goeden cultuurtoestand verkeeren. Is
minder gevoelig voor ontginningsziekte,
en lagen kalktoestand dan C.2 andere ha-
verrassen. Het stroo is middelmatig 'ang
en vrij slap.
De voornaamste beschadigingen en ziek
ten die in haver voorkomen zijn: de
fritvlieg, stuifbrand en roest. In streken
waar men de haver laat zaait, heeft
men soms veel last en schade van de
made van de fritvlieg.
De fritvlieg heeft jaarlijks drie gene
raties. De als pop op de rogge over
winterde vliegjes leggen in het voorjaar
hun eitjes aan den voet der plantjes
van de haver en gerst. Uit deze eitjes
komen larven, en deze vreten zich in
de plant naar binnen. Het hart van de
plant kan men er uit trekken, dit is van
onderen doorgevreten. Soms groeien aan
den voet van den aangetasten stengel
©enige zijscheuten uit. De larven ver
poppen zich, en uit deze poppen komen
in Juni vliegen te voorschijn, wier lar
ven gaan leven in de bloemen van ha
ver en gerst, en deze uitvreten. Hiervan
bleven de witte kelkkofjes over. Dat
zien we immers meermalen op een veld,
tegen den tijd dat de vrucht aangezet
is. De vliegen welke van deze larven ko
men, leggen hun eitjes in September
October weer op het wintergraan. Het
beste tegen de fritvlieg is vroeg zaaien,
omdat deze haver het minste last heeft.
Stuifbrand. Wij zien bij een gewas dat
in de pluim geschoten is tot den tijd van
rijping, dat er pluimen bij zijn die geen
korrels voortbrengen, maar inplaats
daarvan een massa bruinzwarte sporen.
Deze sporen worden verstoven en ko
men in aanraking met de andere ge
zonde korrels, zoodat ook deze weer
besmet worden. Bestrijdingsmiddelen
tegen stuifbrand en kiemschihamels zijn
Germisan of Ceresan-nat, Hiervan 50
gram oplossen in 4 L. water. Met een
ontsmettingstrommel is voor 50 gram
3 L. water voldoende.
Roest wordt het veste voorkomen door
rassen te nemen die voor deze ziekte
weinig vatbaar blijken en door het toe
passen van een goede vruchtwisseling.
Door het zaad te ontsmetten heeft men
een zaaizaadbesparing van 25 Dit
beteekent dus een belangrijke besparing.
Van onontsmet zaad gaat veel ten gron
de door de kiemschimmels, deze dooden
de kiem, of tasten de jonge planten
aan.
Daarom geldt ook voor haver: zaai ont
smet zaaizaad!
B. Hoogers.
BLOEMKOOL is een zeer begeerde
groente, welke bijna het geheele
jaar door wordt gevraagd.
Om hierin te voorzien, tracht men de
bloemkool zoo vroeg en ook zoo laat
mogelijk te telen. Voor de vroege teelt
gebruikt men meestal de weeuwenplan-
ten; dit zijn planten die pl.m. 15 Sept.
gezaaid worden en als jonge plant den
winter onder glas doorbrengen. De hoe
veelheid zaaizaad die men neemt is 3
tot 5 gram per eenruiter. De grond
moet voldoende vocht bevatten, gieten
na het zaaien zou de zwartbeenigheid
bevorderen. Na pl.m. 6 dagen komt het
zaad uit. dan gaat men een weinig
luchten. Deze plantjes worden voor den
winter verspeend als ze 2 3 blaadjes
hebben. Men plant 100 tot 150 plantjes
pei raam. De planten ontvangen nu
meer licht, blijven meer gedrongen en
worden sterker. Nog beter dan het
gewone verspenen onder glas is het
verspenen in perspotten of bloempotten.
Potkool toch, lijdt in het voorjaar niet
zooveel met het verplanten, ze is hier
door dan ook een week eerder goed.
Het plantmateriaal dat onder glas over
wintert, moet voldoende gelucht wor
den. De temperatuur moet aan den
lagen kant blijven en de luchtvochtig
heid mag niet te hoog worden. Doet
men het niet, dan krijgt men slappe
planten, welke ook gemakkelijk boren,
tevens kunnen er andere ziekten optre
den, zooals meeldauw, zwartbeenigheid
(zwartpooten). Valt de vorst in. dan
worden de ramen dicht gelegd en afge
dekt met rietmatten. In het voorjaar
worden de planten afgehard en einde
Maart wordt bij gunstig weer uitge-
plant op een afstand 50 bij 50 cm. of
60 65 cm. al naar verschil in varië
teit.
Deze weeuwenteelt wordt meestal ge
combineerd met sla, spinazie of raap
stelen. Na de bloemkoolteelt kan men
nog verschillende gewassen telen, b.v.
stamboonen, andijvie en knolselderie.
Knolsolderie wordt dikwijls voordat de
oogst geheel geruimd is tusschen de
bloemkool geplant.
Vrijsterteelt Als de winter erg streng
is, dan bevriezen practisch allé weeu-
wenplanten. Wil men toch bloemkool
telen, dan zaait men in Jan.Febr.,
dit zijn de z.g. vrijsterplanten. Deze
planten worden zelden of nooit ver
speend, wel wordt er veel gelucht om
het plantenmateriaal af te harden. Als
de planten de vereischte grootte heb
ben, worden de beste er uit genomen,
men plant ongeveer half April, poot-
afstand 50 60 cm. Ook wordt de
afstand wel wat verder genomen, men
combineert dan met stokboonen en sla.
Zomer- en Herfstkool Voor de zomer
kooi wordt gezaaid vanaf einde Maart
op beschutte plaatsen in den vollen
grond.
Einde Mei, Juni worden ze uitgepoot.
De teelt van zomerkooi is betrekkelijk
gering, die van de herfstkool daaren
tegen is zeer belangrijk. Ze worden van
half Juli tot begin Augustus geplant.
Nog later poten is riskant met het oog
op nachtvorsten. Voor de zomerkooi ge
bruikt men veelal het ras Lecerf, men
plant deze op een af3tand van 70 80
cm. Bij de herfstteelt neemt men de
Reuzen (Allerheiligen, Lombokkers),
plantafstand 90 tot 100 cm. Plant men
in Aug. dan wordt ook dikwijls het ras
Record gebruikt; dit is vroeger, kans
op nachtvorsten in de oogst is dan ook
geringer. Voorteelt bij de herfstkool is
meestal vroege aardappelen.
Ideaal ras voor de weeuwen- en vrij
sterteelt is Alpha (Record Glorie)
Weeuwenteelt wox-dt ook vaak toegepast
onder platglas, warenhuizen en drui-
venkassen 'gecombineerd met sla. De
rassen die men hiervoor gebruikt zijn
meestal Veentjes, Delftsche Kortpoot,
Remmen, Erfurter, Extra vroege dwerg.
Oultuurzorgen Het voornaamst© werk
is wel het dekken, dit moet bijna da
gelijks gebeuren. Oogsten moet op
tijd gebeuren, is d<e kool los, dan is het
alreeds te laat.
Moeilijkheden en ziekten.
Boren. Hieronder verstaat men het
te vroeg geven van kool, die klein, slecht
gekleurd en los is. Dit treedt het meest
op als er groeistoornissen zijn geweest,
b.v. oude en slappe planten, en ook als
er na het planten een droge periode
volgt.
Koolvlieg Dit is de gevreesde vlieg
voor de koolcultuur, haar eitjes legt ze
aan de voet van de planten, waaruit de
maden komen; deze vernielen wortel
en hals en de bovenste wortels.
Bestrijding: Aanleggen van koolkragen,
dit zijn plaatjes van asphalt. De eitjes
welke de vliegen op deze koolkragen
leggen, komen niet uit Resultaten van.
de koolkragen zijn niet bevredigend.
Ook gebruikt men caubin of naphtaline-
ringen.
Voorbehoedmiddelen zijn: 0.3 pCt. opl.
van V. B. C., 1 pCt. Forbiat en 1 pCt.
sublimaat. Men giet een kopje vol van
een van deze 3 oplossingen bij elke
plant, dit moet om de 10 dagen gebeuren,
Draaihartigheid Wordt veroorzaakt
door de koolgalmug, deze legt de eitjes
in het hart van de planten, daar ont
wikkelen zich de maden, waardoor het
hart begint te draaien. Spuiten met
01 pCt. nicotine en 1 Yt pCt. zeep of
5 pCt. pyridine en zeep in het hart der
planten; als de Plantenziektenkundige
Dienst waarschuwt, om de 4 dagen,
Vergeet ook niet d<e plantbedden tö
spuiten. Is het weer kouder dan 20 gr.
F., dan komen de muggen niet te voor
schijn.
Knolvoet Kan men verhelpen door
bij elke plant Y*. liter van een 0.1 pCt,
sublimaatoplossing bij te gieten. Op
sterk aangetaste perceelen geen kool
telen.
Aardvloo Stuiven met derrlspoeder
of spuiten met loodarsenaat.
Koolrupsen Het middel tegen kool
rupsen is stuiven of spuiten met 0.2
pCt. of 0.3 pCt. loodarsenaat in 1 pCt.
kalkmelk. Het liefst gebruikt men een
uitvloeier er bij, daar de koolbladeren
vettig zijn en het water er langs loopt.
Vallers Wegvallen van kiemplanten
en andere planten kan men bestrijden
door zaadontsmetting.
et koopen van een konijn moet men
niet overhaast doen. Eerst wanneer
het zeker is, dat er steeds voldoende
voer beschikbaar zal zijn en het hok
klaar staat, mag men tot het aankoopen
van den nieuwen huisgenoot besluiten.
Nu is de vraag: wanneer en waar koo
pen we onze konijnen?
In normale tijden, als er voldoende
krachtvoer is, kan men desnoods in den
winter ook wel jonge dieren opfokken,
hoewel dit geheel tegen de natuur van
het konijn gaat. Bij de dieren, die in het
wild leven, worden des winters ook geen
jongen geboren.
Onder de huidige omstandigheden moet
men met het oog op de krachtvoeder-
schaarschte de voedster twee keer per
jaar laten dekken, wil men tenminste
gezonde, krachtige jongen verwachten.
Laat men de voedster drie keer dekken,
dan is het verschil tusschen den eersten
en den laatsten worp reeds duidelijk
merkbaar. Men late den worp niet groo-
ter dan zes jongen.
Zgn. fokkers, die uitsluitend uit winst
bejag konijnen houden ontzien hun die
ren niet en fokken zelfs in den winter
door, met als gevolg een sterke ver
zwakking van het moederdier, dat niet
anders dan zwakke jongen ter wereld
kan brengen.
Men kan daarom het beste jonge dieren
in het voorjaar koopen, als zij den leef
tijd van 8—10 weken hebben bereikt,
terwijl men dan tevens de beschikking
heeft over jong versch groenvoer.
Bij aankoop hebben wij de keuze tus
schen raskonijnen en raslooze zgn. land-
konijnen. Velen huldigen nog steeds het
geheel onjuiste principe, dat een konijn
een konijn is en koopen dan wat hun
voor de hand komt. Er wordt minder op
gelet of de diertjes goed gezond zijn.
Heeft men geen verstand van konijnen,
dan koope men uitsluitend bij een ver
trouwd adres en indien men geen ver-
trouwde adressen weet, dan ga men
eens praten met het bestuur van de
plaatselijke konijnenfokkersvereeniging.
Gaat men zelf konijnen koopen, clan
koope men nooit jonge dieren, die in
massa op de markt worden aangevoerd,
want men weet dan niet, waar ze van
daan komen en of het in den stal wel
in orde was. Onder de vele konijntjes,
die daar bij elkaar in één kist opgepropt
zitten, bevindt zich zelfs in het gun
stigste geval altijd nog wel een enkel,
dat niet in orde is en nu mooi de ge
legenheid krijgt om ook de andere, die
mogelijk goed waren, te besmetten.
Wees daarom voorzichtig bij aankoop
op markten en koop liever een jong
konijn, dat nog bij de moeder in het
hok is, op een leeftijd van 810 weken,
zoodat men kan zien, hoe het moeder-