Het Groote Gat te Oogstburg Volksleven in het land van Cadzand NABU de kom der gemeente Oost burg in West. Zeeuwsch-V1 aande- ren ligt een kreek, het z.g. Groote Gat, een vischwater, dat niet alleen onze belangstelling verdient als bergplaats voor overtollig water of waterboezem, doch meer om heemkundige redenen. De ruim 35 ha. groote watervlakte ligt op het grondgebied der gemeenten Oost burg en Schoon dyke en zeer kort bij de grens van Waterlandkerkje Door de bevolking wordt de waterpartij bij ver korting meer aangeduid als „Het Gat". Het is in de eerste plaats een stuk natuurschoon, dat nog zoo goed als niet door onsmakelijke bebouwing wordt ont sierd. In de tweede plaats is het een broed plaats voor vogels. De kluut broedt er geregeld, terwijl de steltkluut en de fuut er eveneens gebroed hebben. De berg eenden broeden in de hooge zijkanten, overgebleven stukken wallen der voor malige forten en versterkingen. In den trektijd komen er veel steltloopers voor als zwarte ruiters, tureluurs, kieviten, kemphanen, grutto's, wulpen enz. Op merkelijk is dat in dien tijd het aantal tureluurs grooter is dan dat der kieviten De winter is de tijd der eenden; dan vindt men er de kuifeend, slobeend en pijlstaart, welke laatste er ook komt broeden. In 1936 broedde er de zomer- taling; in dat zelfde jaar zijn er ook lepelaars en kraanvogels aangetroffen. Verder ziet men er goudplevieren, groote plevieren en snippen en een enkele maal de schollevaar. Na den strengen winter van 1939-'40 zijn er gedurende geruimen tijd, zelfs tot ver in de lente, wilde zwanen gebleven. Bij het begin van den voorjaarstrek is het een ontzaggelijke pleisterplaats voor zwaluwen, waardoor boven het Gat ook altijd de „eerste zwaluw" wordt aange troffen. Men treft er dan ook de gier zwaluw aan, die hier overigens niet voor komt. De aanwezigheid van eenden en snippen, waterhoentjes en meerkoeten (in deze streek merollen of marollen genoemd) die een schuilplaats vinden in het riet, heeft geleid tot de jacht. Bij een klop jacht op meerkoeten, bestemd voor Fransche ziekenhuizen, worden vaak op één middag 200 dezer vogels geschoten. Vóór den oorlog werd de jacht in hoofd zaak uitgeoefend door Belgen en Fran- schen. Daar de jacht kort na hare ope ning en na den broedtijd gehouden wordt moeten tot spijt der vogelliefhebbers tal van jonge vogels het ontgelden; bij de snippenjacht vallen ook vele plevieren. Het valt dan ook niet te verwonderen, dat er onder de vogels een verhuizing- valt waar te nemen naar de Biezenkreek, annex het gelijknamige Groote Gat nabij de gemeente St. Kruis. In de vierde plaats is het een vischwater, rijk aan paling, waardoor mede ver klaard wordt de aanwezigheid van de trouwe wachters van het water, de rei gers. Ten vijfde heeft deze waterpartij een voor Nederland geheel eenige kalkvor ming, waarvan men de oorzaak nog niet geheel kent De plaats, waar de kalk- vorming wordt aangetroffen en die voor het grootste deel op het grondgebied van Schoondijke ligt, is bij het publiek be kend als de „Zinderplaote", wegens de groote overeenkomst der kalkstukken met sintels. Niet onmogelijk houdt de kalkvorming verband met het zoutge halte, dat hooger is dan van andere kre ken (verschillende malen is 2 tot 5 geconstateerd), waarom gezocht wordt naar een zoutbron; men vermoedt dat deze saline zich bevindt in de onderlig gende derrielaag. Ten slotte wordt nog de aandacht ge vestigd op de aanwezigheid van zwavel- bacteriën en eenige planten. Het Groote Gat is het laatste overblijf sel van den handelsweg binnendoor van Brugge langs Oostburg, IJzendijke en Biervliet naar de Schelde, waartoe om dit mogelijk te maken op kosten der stad Brugge in 1505 de Brugsche Vaart is gegraven, die in 1684 ten Westen van het Groote Gat werd ingedijkt. Doordat in 1651 nabij Oostburg de Groote Dam werd aangelegd, waardoor het Groote Gat werd gescheiden van de Brugsche Vaart, is het een binnenwater geworden. Aan de oevers van het Gat kan men nog nauwkeurig door de aanwezige hoogten en de kronkelingen der wegen de plaatsen vinden, waar de oude schan sen of versterkingen zich bevonden. Zoo vindt men aan de westzijde tegen de kom der gemeente Oostburg eenige hoogten, een weiland, keurig begroeid met wilgen, als restant van de Hendrikschans Dit gedeelte is opgenomen in het uitbrei dingsplan van Oostburg doch gelukkig niet bestemd voor bebouwing wegens de mooie omgeving. Hiertegenover ligt aan de zuidzijde de hoogte van de Nieuw- veldschahs. die men in eene resolutie van het Vrije van Sluis van 1612 vermeld vindt als Nijeveltschans; deze werd in 1673 geslecht. Aan de oostzijde vindt men ten zuiden de restanten van de in 1673 gesloopte St. Cathelineschans, die in 1604 door Prins Maurits op de Spanjaarden werd veroverd. Dit was de eerste verovering van hem in deze streken. Aan de noord- Zijde lag daar tegenover de eveneens in 1673 geslechte redoute Kaa3 en Brood. Eene groote moeilijkheid om het weg- Situatie Groote Gat 1640 HET land van Cadzand, de mooie en symbolische naam van het huidige West-Zeeuwsch-Vlaanderen bezit een eigen karakter, gevormd in de 17e eeuw. In dg hieraan voorafgaande eeuwen teisterden herhaaldelijk geweldige over stroomingen deze streek, zooals b.v. in 1S77 toen d'e Braakman ontstond en de St. Dominicusvloed van 1477, tien tallen dorpen verzonken voor altijd en uitgestrekte gronden lagen bespoeld. Het is te begrijpen, dat de bevolking voor namelijk in het Oosten, door deze ram pen sterk inkromp. De overheid steunde daarom na de verovering door Prins Maurits in 1604, de emigratie van el ders. Vooral de rijke regenten uit Zeeland en Holland, die nu met de her bedijkingen begonnen, hadden er zeer ■«/eel belang by. Om de polders te be werken waren er werkkrachten noodig, en daaraan bestond voortdurend een ernstig tekort. De meeste nieuwe bewoners waren om hef geloof uitgeweken en zochten in het Hervormde Nederland een toevlucht. Het Westen werd bevolkt door uit Zuid-Frankrijk en Wallonië afkomstige Hugenoten; 'uit Vlaanderen kwamen de Doopsgezinden en zetten zich neer in het Z.W., terwijl de uit Salzburg ge vluchte Lutherschen rond Groede en Retranchement, een woonplaats von den. Ook van overig Zeeland staken boerenfamilies over. "de rest der oor spronkelijke inwoners leefde in de omgeving van Cadzand. Da Salzburgers konden het echter niet wennen en vertrokken na eenigen tijd weer, enkelen bleven en verzamelden zich om en bij Groede. Al deze menschen deden hun best om halen van de kalkvorming, het schieten van door de wet beschermde vogels en het schaden van het natuurschoon, waar aan historie is verbonden, te voorkomen, is het groot aantal eigenaren en vrucht gebruikers, daar het Gat een onverdeelde gemeenschap is Dit groot aantal, voornamelijk buiten landers, die hun woonplaats hebben in Brussel, Namen, Bottelaere, Langebrug- ge, Rrjssel enz. en in hoofdzaak daar jachtbelangen hebben, heeft tot gevolg, dat als er slechts één eigenaar of vrucht gebruiker verdunning geeft tot toetre ding om er te jagen, te visschen of kalk vorming weg te halen, een tweede dat niet kan tegenhouden, terwijl verder de moeilijkheid nog wordt vergroot door den aancras of aanwas der aangrenzende eigendommen, die men ook bevordert, ten einde daardoor later onbetwistbaar eigenaar van dit aangegroeide stuk te kunnen worden. Jachtwet en vogelwet vormen eene be lemmering om afdoende de verstoring van den vogelstand te bestrijden. Een stap is thans in de goede richting gedaan, "doordat het „Groote Gat", dat wetenschappelijk en nationaal belangrijk, en ook landschappelijk van beteekenis is, geplaatst is op de lijst van natuur gebieden, welke beschermd moeten wor den. .de kaart, weergevende de situatie van 1640, geeft een duidelijk beeld van de omgeving met de oude schansen. M. A. AALBREGTSE, Stafleider Zeeland liet herwonnen land productief te maken maar de regenten w.o. Vader Cats voeren er het best bij en buitten het land uit ten koste van het nijvere landvolk. Zoo ontwikkelde zich, mede door de geisoleerd'e ligging, een aparte aard en een eigen volksleven, dat in vele op zichten een groot verschil heeft met andere deelen van de Nederlanden. We behoeven nog niet eens zoo heel ver van huis te gaan, om het onderscheid te merken dat bestaat, zelfs met het aangrenzende Oostelijk Zeeuwsch-Vlaan deren, het vroegere Land der Vier Ambachten, wat zeer zeker te wijten is aan de eeuwenlange scheiding van den Braakman. Op economisch gebied had' deze afgeslotenheid zijn bezwaren, doch aan den anderen kant was ze een be langrijke factor voor het opgerept in stand houden van den eigen aard, al hoewel ook hier in de laatste tiental len jaren de verderfelijke invloed der cultuurlooze stedelijke vervlakking merkbaar was. De stemmige Cadzand'sche dracht ziet men thans nog slechts door de oude vrouwen dragen, de jongeren tooiden zich met het stijllooze burgerpakje en ook de mannen legden al lang hun dracht af. Het costuum van een Cadzandsehe ken merkt zich door soberheid in kleur en uitvoering, het bestaat uit een don keren rok, waarover een eveneens don ker jak tot ver over de heupen valt, een zwart schort en een witte, typische over dunne ijzerdraadjes gespannen muts, de „Karkasse". Bij het dage- lijksch werk vervangt men deze vaak door een eenvoudiger gehaakt mutsje. De tijd is niet ver meer, dat, tenzij kan worden ingegrepen, deze mooie oude kleedij geheel verdwenen zal zijn, zooals dit gebeurt is met de phaeton", een vierwielig rijtuig met witte kap. De opkomst van de auto deed het echter verhuizen naar een vergeten hoek van het wagenhuis. De boeren wilden „mijnheer" wezen en daarbij paste zoo'n echt ouderwetsch boeren- rijtuig niet De echte Cadzandtenaar is stug en ge sloten van karakter, deze eigenschap pen kreeg hij door den eeuwenouden strijd tegen de zee. Daarnaast komen echter zijn Germaansche deugden van trouw, eer, gastvrijheid, eenvoud en huiselijkheid duidelijk naar voren en verzachten de terughoudendheid. Hij voelt zich ten nauwste verbonden met den bodem en is als geen ander zoo sterk gehecht aan zijn heem en sibbe. Dit treedt vooral aan den dag bij de geregelde familiesamenkomsten en feestjes. De viering van het Nieuw jaar is een echt sibbefeest, dan gaat men bij elkaar op bezoek en eet de Nieuwjaarswafeltjes. Die rondgang duurt soms de geheefè Louwmaand. De binnenkamers der oude boerenhoe ven zijn ware heiligdommen, schat kamers vol antieke meubelen en andere voorwerpen, overgegaan van geslacht cp geslacht en met groote zorg en liefde behandeld. Jammer dat in de „crisisjaren" sjache raars van de gelegenheid gebruik maakten om waardevolle stukken op te koopen en daar te brengen waar ze ii'et thuis behooren. De bouwtrant der boerderijen en lande lijke woningen is een tusschen den Vlaamschen en den Èfeeuw- schen bouwstijl, voornamelijk in de grensstreek valt meer de Vlaamsche invloed te onderkennen, de oude hof steden vertoonen feitelijk een tusschen- vorm van het Frankische en 't Friesche type. Hier en daar verrezen in den laatsten tijd moderne of ultramoderne boerderijen, die vloeken met haar om geving. Oude interessante of bijzondere volks gebruiken treft men hier niet veel meer aan, zelfs niet bij doop, huwelijk en begrafenis, in tegenstelling- niet de van Vlaamschen oorsprong zyndfe be woners. De trouwe viering der verjaardagen en de kroonjaren om de vijf jaar is een echt West-Vlaamsch gebruik, evenals de geheele vernieuwing van onder- en bovenkleeding van de Protestantsehe rijpere jeugd bij de aanneming, wat ook bij de Katholieken by een dergelijk reli gieus feest het geval is. Vroeger vierde men in de grensstrook op den Maandag voor Vastenavond, den Zotten Maandag, Carnaval en op Vas tenavond zelf bakte men koeken. De knechten en meiden komen den eersten Lentemaand naar hun nieuwen werkkring, „ze gaan in hun ure" zegt men dan. De Protestantsehe blijven hierin tot 11 Slachtmaand, terwijl de Katholieke op 1 Wintermaand (St. Eloy) weg gaan. In het begin dezer eeuw traden de meiden pas per 1 Bloei maand in dienst. Meizingen, zooals men dat een vijftig jaar geleden deed, gebeurt niet meer. Met een Meitak gewapend, trokken de kinderen, Meiliedjes zingend, langs de boerderijen en kregen dan een ei tot belooniiig. De jongemannen zongen des nachts „de Mei". Met Paschen zoeken de jongens en meisjes naar al of niet gekleurde Paascheieren, door de „Paaschklok" ge bracht, maar in werkelijkheid door de ouders verstopt. Het binnenhalen van den oogst, een hoogtepunt in het boerenleven, gaat gewoon voorbij, niets bijzonders valt hierbij op te merken, geen meitak op den laatsten wagen of een uitbundig vroolyk oogstfeest, alleen zorgt de boerin bij het binnenrijden der laatste vracht voor heerlijke oogstwafels. Verder eet men met St. Maarten 11 Slachtmaand hier en daar de z.g. St. Maartenkoeken en hoort men nog wel eens den rommelpot, wat echter een zeldzaamheid is Een zeer mev> -vaardig en eenig ge bruik leeft nog in IJzendijke voort, als daar een ongehuwde man dertig jaar wordt, biedt de jeugd hem onder be geleiding van helsche ketelmuziek, een enormen versierden sleutel der osseweide aan, soms vergezeld van een pop, een vrouw voorstellende. Men maakt geen onderscheid tusschen rijk en arm, zelfs de burgemeester kreeg enkele jaren terug een dergelijk geschenk. De oude volkssporten vinden in alle standen trouwe aanhangers. Het gaai schieten en de bollingen zijn de po pulairste en tevens de oudste. Typisch is, dat beide spelen in plaatsen met overwegend echt Cadzandsehe bevol king niet of bijna niet beoefend worden. In de overige 'plaatsen organiseert men geregeld, 's Zondags wedstrijden, waar voor altijd groote belangstelling be staat. Dan ziet men de schutters vanuit c"e wijde omgeving opdagen om hun krachten op de staande of liggende wip te probeeren. De schieting op de staande wip is des zomers het mooist, want dan vlammen de veelkleurige vogels hoog in de toppen der boomen. Diegene, die den hoogvogel -- en bij de jaarlijksche koningsschieting den koning3vogel naar beneden haalt, is de held van den dag. Er heerscht altijd een ongedwongen stemming en opgewekte geest bij de schietingen en menig schuimend pintje wordt naar binnen geslagen, evenals bij de bollingen. Bij deze sport bestaat de kunst om met een zware schijfvor mige bolk, het dichtst bij den staak te komen liggen en mededingers weg te werken; ook hier kent men konings- bollingen en de op het gaaischieten gelijkende gaaibolling. Zoc bloeien deze beide takken van oude volksspelen, waarvoor de jongeren even eens belangstelling toonen. A. COCQUYT. Suikerpremie voor den verbouw van pootaardappelen Zooals bekend gold de suikerpremie voor den aardappelverbouw tot nog toe niet voor de teelt van pootaardappe len. Deze premie is bedoeld om de aardappelen tijdig gerooid te krijgen en tevens om een uitgebreiden ver touw te bevorderen. Het werd dan ook zeer onjuist ge acht, dat de pootaardappelverbouwers hier niet voor in aanmerking zouden komen. Zy hebben toch minstens met dezelfde arbeidsmoeilijkheden te kam pen. De druk in dezen uitgeoefend, heeft er toe geleid, dat thans officieel is besloten voor den verbouw van poot- aardappelen een suikerpremie te geven van 1 kg. suiker per 1000 kg. goedge keurde pootaardappelen.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1944 | | pagina 3