Koperbemesting op Grasland
en
Bemesting
Kunstmestschaarschte
5
Omtrent proefnemingen met koperslak-
kenbloem, genomen onder leiding van
Ir. Gerritsen, kregen wij interessante
gegevens.
De betreffende proeven werden geno
men in het land van Maas en Waql,
waar dé cultuurtoestand van den
grond, zoowel boutü- als grasland, vaak
heel wat te wenschen overlaat.
Likzucht
bij het vee, waarvan de oorzaak vaak
in kopergebrek moet urorden gezocht,
komt meer voor dan wel eens aange
nomen wordt. Ernstig kopergebrek
kan aanleiding geven tot sterk vermin
derde melkproductie en achteruitgang
van de lichaamsconditie.
Het is te begrijpen, dat bij een
slechte graslandverzorging ook ge-
brekziekten bij het weidevee niet
kunnen uitblijven.
Boer Peters-'Basten te Bergharen, een
veehouder met drie koeien, consta
teerde zulke eigenaardige verschijn
selen bij zijn vee, dat hij den veearts
er bij haalde.
Opvallend was het sterk vermageren
van de koeien, terwijl ze suf uit de
oogen zagen, steil haar kregen, aan
hout vraten en vuil uit de sloot op
aten. Dit ging gepaard met een aan
zienlijke daling van de melkgift. Eén
der koeien, welke drachtig was, ver
wierp het kalf en de andere dieren
wilden niet tuchtig worden.
De veearts meende voldoende aanwij
zing voor kopertekort te hebben, om
een koe
koperinspuitingen
toe te dienen. De resultaten waren
verbluffend. Bleef het dier voordien
in groei achter en belikte allerlei on
mogelijke voorwerpen, na de koper
toediening knapte de koe langzamer
hand op en begon zich normaal te
gedragen met een belangrijk verbe
terde melkgift.
Maar boer Peters-Basten begreep, dat
voorkomen beter Is dan genezen en
besloot een proef met bemesting van
zijn wei- en hooiland met koperslak-
kenbloem te nemen.
Onder leiding van ir. H. J. Gerritsen
werd een interessante proef opgezet,
die, hoewel nog niet voltooid, toch
reeds het eerste jaar belangwekken
de cijfers heeft verstrekt.
Bij deze proef werd tevens uitgegaan
van de onderzoekingen van prof.
Sjollema te Utrecht. Deze heeft na
melijk geconstateerd, dat het koper-
gehalte van het bloed van onder der
gelijke omstandigheden verkeerend
vee veel lager is dan normaal en dat
toevoeging van koper het vee in nor
male conditie brengt.
Behalve het aanleggen van met ver
schillende doseeringen K.S.B. bemes
te proefperceelen op het land, werden
op regelmatige tijden van het vee
bloedmonsters genomen. Voor het on
derzoek daarvan op koper mocht de
welwillende medewerking worden
verkregen van prof. Öeekles van het
Laboratorium voor Medisch-Veteri-
naire Chemie te Utrecht.
De voorloopige resultaten
.van de nog aan den gang zijnde
proefneming kunnen als volgt wor
den samengevat:
1. Het bloedonderzoek bevestigt het
vermoeden, dat het op de zware
broekgrond bij Bergharen weidende
vee aan kopertekort (-deficiëntie)
lijdende is en dat het kopergehalte
van het bloed stijgt na opname van
het met K.S.B. bemeste gras en weer
achteruit gaat na gebruik van gras
uit niet of minder Jjpmeste percee
len, om weer sprongsgewijs omhoog
te gaan bij weiden in bemeste per
ceelen.
2. De bemesting met koperslakken-
bloem had een duidelijken Invloed
op den grasgroei.
Dit demonstreerde zich in de hoe
veelheid, welke grooter en In de.
kleur van het gras, welke donkerder
was, dan die in de onbemeste wei
den. Het verkregen effect deed den
ken aan een stikstofwerking. In de
weide, die de grootste gift koper-
slakkenbloem ontving, was de hoe
veelheid van het gras het grootst
erf 4e kleur het donkerst.
8. Het gras in de bemeste weiden werd
'door het vee graag gegeten. In de
onbemeste perceelen bleven veel
bossen over, welke door het vee on
aangeroerd bleven.
Een opvallend feit was, dat meer
dere malen koeien uit aangrenzen
de onbemeste perceelen de versper
ring doorbraken en in de met ko-
perslakkenbloem bemeste weiden
gingen grazen.
4. De invloed van de koperbemesting
op dei> duur van de beweiding was
zoodanig, dat bij stijgende bemes
ting met koperslakkenbloem het
aantal weidedagen toenam. Voor de
perceelen, welke bemest waren met
200, 350 en 500 kg. per ha., bedroeg
het aantal weidedagen in het voor
jaar van 1943 resp. 9, 14 en 21 bij
gelijke grootte van elk der per
ceelen.
5. De conditie van het vee in de be
meste weiden was beter dan die van
in niet met koperslakkenbloem be
meste weiden grazende koeien. De
typische verschijnselen van koper
gebrek (likzucht) traden niet meer
op. In de onbemeste weiden daar
entegen kwam het vreten aan hout
(heiningen, melkstoeltjes enz.) re
gelmatig voor.
6. De melkopbrengst van het proefvee
stak zeer gunstig af bij die van het
vee, dat op onbemest grasland
weidde.
Een der melkkoeien (4 a 5 jaar
oud), die in het voorafgaande jaar
tengevolge van ernstig „likziek" zijn
slechts enkele liters melk per dag
produceerde, gaf tijdens de weide-
periode van 1943 (199 dagen) een
melkopbrengst van 3797 liter, het
geen neerkomt op een gemiddelde
gift'van 19 liter per dag.
7. Daar de resultaten van het onden-
zoek nog slechts betrekking hebben
op één jaar proefneming, is het ge-
wenscht, dat de proeven worden
aangehouden om de nawerking van
de bemesting met koper en de an
dere in koperslakkenbloem aanwe
zige spoorelementen zooals man
gaan, borium, cobalt, enz., te bestu-
deeren.
Zoodra het definitieve rapport met
nadere details zal zijn gepubliceerd,
hopen wij onzen lezers deze gegevens
ter kennis te brengen
en
rjE schaarschte aan kunstmeststof-
fen, vooral aan stikstof- en fos-
forzuurmeststoffen, laat niet na een
nadeeligen inyloed uit te oefenen op
de opbrengst der gewassen. En juist
nu kunnen we dat minder dan ooit
gebruiken. De landbouw zal zooveel
als mogelijk moeten produceeren. om
voor een voldoende voedingsbasis te
zorgen.
Het is dan ook te begrijpen, dat al
lerwegen wordt omgezien naar mid
delen, die de productie kunnen ver-
hoogen, of in ieder geval verminde
ring van opbrengsten kunnen tegen
gaan. In de Wenken v$n de Week
is reeds op verschillende onderzoekin
gen gewezen, welke voor de bieten-
cultuur van beteekenis kunnen zijn.
Thans willen we melding maken van
een beschouwing van ir. A. J. Reest-
man en dr. W. H. van Dobben over
een onderzoek in opdracht van d<en
Inspecteur van den Landbouw. Deze
beschouwing is te vinden in de Me-
dedeelingen voor den iLandbouwvoor-
lichtingsdienst.
Het gaat er hier om, na te gaan, of
verhooging van het aantal planten
per H.A. de opbrengst verhoogt. Wan
neer dat zoo zou zijn, dan zou de
opbrengstvermindering, welke ont
staat door het kunstmesttekort
eenigszins kunnen warden gegom-
penseerd door dichter te zaaien of
te planten.
In het genoemde artikel komt dui
delijk naar voren, dat
vooral bij de granen
een dichtere stand een verhooging
van opbrengst ten gevolge heeft.
Vooral komt deze opbrengstvermeer
dering tot uiting in die gevallen,
waar weinig of geen stikstofmest
aan het gewas werd gegeven. Bij
weinig of geen stikstof werden door
aanwending van meer zaaizaad, be
langrijke opbrengstvermeerderingen
geconstateerd. Aangezien er nog niet
zoo heel veel proeven op dit gebied
zijn genomen, is het niet zoo gemak
kelijk cijfers hierover te geven. Uit
de practijk van de Landbouwconsu-
lenten komen echter adviezen naar
voren voor het gebruik van 10 25
procent meer zaaizaad.*
Dat meer zaaizaad opbrengstverhoo-
ging teweeg brengt, laat zich wel
denken. Wanneer een perceel graan
te hol staat, is een flinke stikstof
gift, het middel om de uitstoeling te
bevorderen. Waar de stikstof er
thans niet Is, om een extra bemes
ting te geven, zullen we door meer
planten te verkrijgen (dus door dik
ker te zaaien) de opbrengst gunstig
kunnen beïnvloeden.
Wat de
aardappelen
betreft. Hier komt niet zoo'n duide
lijke lijn naar voren, maar toch mag
uit het onderzoek van dr. Van Dob-
op Bijenteeltgebied
zende men aan Chr. H. RAAD,
Hoflaan 7, Hilversum.
Postz. voor antwoord insluiten
De gier
ben wel de gevolgtrekking gemaakt
worden, dat ook bij den aardappel-
verbouw., een dichtere plantafstand
leidt tot een hoogere opbrengst. Wel
zal die meeropbrengst in hoofdzaak
bestaan uit poters beneden 40 m.M.
doch daar deze onder de huidige om
standigheden ook voor consumptie
afgenomen worden, is dafcniet zoo'n
gioot bezwaar. Een nadeelige invloed
op het zetmeelgehalte behoeft men
ook niet te vreezen zoodat de fa-
briekstelers heel goed wat nauwer
kunnen poten dan normaal, bm hier
door de opbrengst omhoog te bren
gen.
Overigens is het, afgezien van het
onderzoek %van dr. Van Dobben, een
bekend feit, dat bij gebruik van groot
pootgoed de opbrengst hooger is dan
bij kleinere poters. In proqven, die
in den loop der jaren hierover zijn
genomen, bleek steeds dat de maat
45/55 de hoogste opbrengst gaf, en
de maat 35/45 weer een grootefre op
brengst dan 28/35. Nu zal gebruik
van 45/55 door het groote kwantum,
dat men dan moet gebruiken,
meestal wel niet wenschelijk zijn,
maar in ieder geval zal de aardappel
teler eF goed aan doen met deze
wetenschap rekening te houden.
Hoewel het meestal wel niet mogelij k
za.1 zijn de opbrengstvermindering
door kunstmestgebrek" geheel op te
heffen door het gebruik van meer
zaaizaad of pootgoed, zal de boer
toch zekeo* er bij gebaat zijn, de
standruimte van zijn gewassen nu
dichter te nemen dan in normale
omstandigheden.
Ook voor den bietenverbouw geldt
dit. Meer planten per H.A. geeft wat
kleinere bieten, maar in totaal een
belangrijk hoogere opbrengst, waar
het tenslotte toch maar om gaat
Een aantal van 70 a 80.000 bieten-
planten per H.A. is wenschelijk.
f) eerder geschreven, maar toch b
VER deze meststof hebben we, al
het niet ondienstig om er nogmaals
de aandacht op te vestigen.
Er zijn nog landbouwers, aie het
voordeeliger vinden om kunst: rest
aan te koopen in plaats van gier te
bewaren. Deze zullen in de tegen
woordige omstandigheden wel op
andere gedachten zijn gekomen. Te
genwoordig immers, nu de stikstof
meststoffen zoo schaarsch zijn, is
het zeker van groot voordeel om een
gierkelder te hebben, die al het vloei
bare afval van den geheelen veesta
pel gedurende den winter, kan bevat
ten
Maar ook in gewone tijden is een
gierkelder rendabel. Stel, we bouwen
een gierkelder van 20 M3. Die kostte
voor den oorlog zoowat f 280 en te
genwoordig komt hij, wanneer we de
materialen tenminste kunnen krijgen,
indien we de subsidie in rekening
brengen ongeveer ook op dat bedrag.
In «20 jaar afgeschreven, is dat per
jaar f 14; daarbij komt de rente ad
4 pet zijnde f 11.20. zoodat de kel
der ons in totaal per jaar kost f 25.20
welk bedrag door het dalende rente
bedrag ieder jaar lager wordt
In zoo'n kelder verzamelen wij jaar
lijks 20 M3 gier met 0.62 pet N en
1.5 K20, hetgeen neerkomt op teza
men 120 kg. stikstof en 300 kg. kali,
in totaal vertegenwoordigende een
waarde van f 66 (600 kg. zwavelzure
ammoniak a f 6 en 750 kg. kalizout
40 pet. f 4' per 100 kg.). Wanneet
dus zonder kelder de helit van de
gier verloren zou gaan, zou dat op 'n
verliespost van f 30 komen te staan»
tegenover de onkosten van f 25 ruim
aan den kelder, zoodat een kelder het
eerste jaar reeds f 5 winst oplevert,
afgezien van de tijdelijk veel hoogere
waarde, die de stikstof op het oogen-
blik heeft
Zoo zien we dat cte tegenstanders
van een gierkelder zeer zeker onge
lijk hebben. Wie er nog geen heeft
en in de gelegenheid is om er nog
een te kunnen laten maken, moeten
we dan ook met klem aanraden, deze
gelegenheid met beide handen aan
te grijpen
Voor het geval de gierkelder aanwe
zig is willen we nog eenige aanwijzin
gen voor het gebruik geven
Gier komt vooral voor grasland in
aanmerking. De beste tijd van uit
brengen is half April. Verschillende
proefnemingen zijn hierover geno
men zoo door den nestor van de
landbouwleeraren Rauwerda in
Friesland, die tot de conclusie
kwam. dat half April de beste tijd
was Ook Dr. Frankena kwam bij zijne
proeven tot hetzelfde resultaat.
Bijzondere zorg moet besteed worden
aan het uitsproeien. De tegenwoordig
veel in gebruik zijnde roteerende
gierverdeelers zijn. hoe gemakkelij
ker ook in het gebruik, uit den boo
ze. Door dat instrument komt de gier
heel intensief met de lucht in aan
raking. waardoor zeer veel stikstof
verdampt De stikstof komt in gier
hoofdzakelijk voor in den vorm van
ammonium carbonaat, een verbin-
ding die gemakkelijk in ammoniak en
koolzuur wordt gesplitst, beide gas
vormige bestanddeelen.
Het is dus zaak om de gier zoo dicht
mogelijk bij den grond pas uit de
buizen te laten. Uitbrengen bij don
ker, koel en vochtig weef verdient
aanbeveling.
Op het bouwland kah de gier goed
worden gebruikt bij hakvruchten,
vooral bieten. Het meest gewenscht
zou hier zijn, dat ze pas onder den
grond werd losgelaten. Hiervoor zijn
ook werktuigen geconstrueerd, maar
deze hebben hun weg in de practijk
nog niet gevonden.
Voorshands geldt daarom nog het
zelfde als boven voor grasland ge
noemd. Uitbrengen zoo dicht moge
lijk bij den grond en bij donker koel
en vochtig weer.
B. K.