De mensch ^p"v Vonkjes .ie a 'y -- f«>„ -' *r v, -w; ^^■■- L 2 ^'2> Verhalen van onderweg En dingen? die ik zag. Nou mevrouw, met dat koffertje mag U wel opasse, hoor. Azzikuwas- Zulle ze me niks voor make hoor. Ik haal iedere maand bij m'n moeder zoo het een en 't ander cp en nog nooit last gehad, hoor. Eerlijk is eerlijk, maar dat is waar, nog nooit last gehad. Nou mevrouw, anders dat Jan Hagel, daar zou ik IJ wat van kunnen vertellc. Nee, dat zeggik, azzikuwas De dame met een en ander van d'r moe der haalde de schouders eens op en wou kennelijk maar liever niet over den kof fer gepraat hebben. Ik mag echter weieens liooren, wat „ze' zeggen en daarom stookte ik zoo even mee: Ja ze bijten tegenwoordig door met die Landwacht. Als ik dat zoo hoor Doorbeten, meneer. Den strot afbijten, dat doen ze. Gisteren nog in dezen zelf den trein, meneer. Treincontröle. Koffers ope make. Zit een dame tegenover me, zoo, waar U nou zit, zal ik maar zegge, jllaakt d'r tasch los: een paar bootram men, best. Een papiertje niet een beetje lekkers. Loerde de vent wel naar, maar bleef ie af. Toen een half pondje boter, een half pondje meneer. Heb ik van m'n broer gekregen, voor m'n baby thuis, zegt deze dame. Wat zeït die vent met z*n spuit? Ze kunnen allemaal wel een baby hebbe, zoo meteen uitstappe en mee! En hij heb ze mecgenome, meneer. Dat halve pondje boter dat zou nog het erg ste niet wezen, maar ze houwe ze drie dage vast ook nog. Mot je gebeure en dan zoo'n moeder van een klein kind De dame met den koffer zit een beetje te glimlachen. Wie zal het vervoeren van een half pond boter verbieden?, vraagt ze onge- loovig. Nou, iaat het een pond geweest zijn, zoo'n pakje, komt de verteller haar te gemoet. Dan nog niet. Wat was 't voor boter? Zelfverzorgersboter misschien? U weet wel: boter voor veehouders! Af fijn, dan kunne ze je nog niks make. Kun je toch recht op hebbe? Dat zeggik ook. Dat zeggik ook, me vrouw. Maar dat is 't m maar hè? Die kerels die lusten ook wel een pondje bo ter en hebben is hebben. "Je bent er maar an overgeleverd. Ent den buit deele ze same. Ja, ja, zeg ik, het is maar gelukkig dat we niet allemaal een baby thuis hebbe. Zeggu dat wel, meneer. Maar wat ik nou zegge wou, mevrouw, nee, van die zelfverzorgersboter was het niet. Gewone, goeie bofpr van de fahrïnk. Ja. a7.7et nou nog van die zelfverzorgersboter geweest was. Die make ze stiekum en dat mag niet! Maar fabrieksboter Toen schoten de dame-met-het-'koffertje, die een pientere boerendochter was er gens uit Friesland, en ik een beetje luid ruchtig in den lach. En toen hij uitstapte met ook een wichtig koffertje was althans écn van ons beiden lichtelijk teleurgesteld, dat er geen Jan Hagel op het perron was met een gocien smaak voor zwarte boter Den anderen morgen, ergens op de Ve- luwe. Berucht „handelscentrum". Koffcrcontröle. Veel kleine pakjes in tas- schen en koffers. Veel zenuwachtig ge doe. Rustig is alleen de man in het zwarte pak. Is dat, meneer? En dat. mevrouw? De hand veelt eens even: een stukske spek, een fleschje melk, een rog gebroodje. Goed, ga uw gang maar Dan een welverzekerd man met een Hin ken koffer. Kijken meneer! Meneer Iaat kijken. Niet in den koffer, maar in een portefeuille. Zijn er ook al „Ausweise" voo,r hamsterkoffers? Ik rek me op de teenen. Kijk toe: een lidmaat schapskaart van de N.S.B. De Zwarte zegt weinig. Wyst op den kof fer: open, asjeblieft. Inhoud: eieren en eieren en eieren. Een eind naar de tweehonderd, hoor ik later. Schaam je je niet?, zegt dan de Zwar te. Jan Hagel is kwaad. Dan noemt de ander een bepaalde Duit- t sche instantie in de hoofdstad, waarvoor de eieren bestemd hecten te zijn. Kan me niet schelen, zegt Jan Hagel, ik weet er hier ook een best adres voor. j De „kameraad" moet mee en de eieren zijn ik heb er later naar gevraagd terecht gekomen in het ziekenhuis in J. Eieren lust Jan Hagel schijnbaar niet Dat zijn zoo de verhalen, die je hoort onderweg en de dingen, die je zien kunt als je ze zien wilt. De les trekt n er zelf wel uit! D. v. d B- (2) lets over insecten. Vele v&n cle tot onze hofhouding be- hoorende dieren hooren tot de insec ten. Wanneer ik zoo eens rondvraag ook onder <*e studenten, wat zij al zoo van insecten weten, dan blijkt dat vaak bédruevend weinig te zijn. Er zijn er, die spinnen en insecten in een hut je en mudje bij elkaar gooien. Over het uiterlijk dezer dieren hoor ik eveneens vaak de meest wonderbaar lijke uitspraken, om nog maar te zwij gen van de baarlijke nonsens, die ik wel eens heb hooren verkondigen als het erom ging de insecten in groepen van verwantschap onder te brengen. En ook over den levensloop der insecten bestaan fantastische verhaaltjes en voorstellingen. Van de lezers en lezeressen van „De Landstand kan ik evenmin een diep gaande kennis van de verwantschap, den bouw en de levensverrichtignen van deze voor onze voorraden zoo belang rijke dieren verwachten. Daarom lijkt hei mij misschien van belang, indien ik zoo heet in het kort voor onze landvrouwen en boeren, die zoo veel meer met de natuur medeleven dan vele menschen in de stad en ook be langstelling hebben voor het levend gedierte om ons heen, het een en ander over insecten vertel. Swamnierdam, een onzer meest be roemde insectenkundigen noemde de insecten gekorvene diertjes. Ze bezitten dan ook een gelee-1 li chaam, hebben aan hun buitenkant een skelet van een harde, vaak' bruine of zwarte dan wel gele stof, die men chitine noemt, die hen niet alleen te gen uitdroging beschermt, maar tevens als aanhechtingspantser dient voor hun spieren, zooals bij ons de spieren vast zitten aan ons geb'eente. Het lichaam is verdeeld in drie deélen: 1. een kop, met vaak groote oogen, voelsprieten en monddeelendie al naar de soGrt op bijten, bifv. kevers en libellen, Ukken en zuigen bijv. bijen en de huisvlieg, steken en zuigen, denk aan de stal- vlieg en de muggen; 2. een midden- lichaam waaraan 1 of 2 paar vangen, teneinde daardoor mede te be reiken, dat het economisch raderwerk in ons vaderland op de meest regelmatige wijze functionneert. T« vleugels zijn bevestigd en de pooten, altijd zes in getal en ten slotte 3. het achterlichaamwaarin het groot ste deel der ingewanden is opgebor gen. Van spinnen laten zich insecten dade lijk onderscheiden doordat de spinnen steeds, als ze tenminste volwassen zijn, vier paar pooten bezitten. Wilt ge enkele namen van groepen van insecten. Ik heb er al een paar ge noemd, maar wil et nog meer noe men: Libellen, sprinkhanen, kakker lak ken, oorwormen, kokerjuffers, vlin ders, vliegen en muggen, wantsen, plantenluizen, sooals de bekende boo- nenluis, die geen luis is maar een wantachtig dier, echte buizen, veerlui- zen, mieren, bijen en wespen, ziedaar een menigte dieren, die allemaal tot de insecten hooren. De ontwikkeling van al deze dieren is niet gelijk. Als je zoo'n pantser draagt aan den ,buiten- kant, kun je hoogstens dunner worden maar bezwaarlijk dikker. Ik stel mij dan ook voor, dat onze ridders in de middeleeuwen, als ze eens flink aan het schransen gingen, het pantser eerst aflegden en dan hun beste been tje voortzetten om het maal alle eer te bewijzen. En als het buikje al te zeer rondde, doordat ,ze te veel aan Bac chus hadden geofferd of te veel en te vette kost hadden gegeten, zal de wapensmid er wel aan te pas hebben moeten komen om hen een nieuw har nas aan te meten. Bij insecten is het pantser wel een beetje rekbaar, doordat de ringen eenigszins harmonica-achtig in elkaar schuiven, let maar eens op het ver schil tusschen een mug, die zich vol bloed heeft gezogen en een andere mug van dezelfde soort, die maanden lang in den kelder hongerend heeft door gebracht maar die rekbaarheid van het pantser is toch niet al te groot. En nu is een mug een volwassen dier, dat niet meer groeit, evenals dit met een vlieg het geval is. Beide leggen eieren, de mug op het water, de vlieg op het vleesch bijvoorbeeld. Uit die eieren komen loormvormige diertjes, die heelemaal niet lijken op de vol wassen vlieg. Hetzelfde gebeurt bij de kevers, waarover een onzer lezeressen mij deze week inlichtingen vroeg bij een zending spektorren, die het op haar vleesch en ham hadden voorzien. Men spreekt tn al deze gevallen van larven. Een larve van een vlieg wordt gewoonlijk made genoemd, zij en heeft een li- Spekkever chaam, dat zich niet duidelijk in zijn onderdeelen, kop, borststuk en achter lijk laat onderverdeelen, keverlarven daarentegen hebben eendonkerder duidelijk afgescheiden kop, met bij tende monddeelen, een borststuk met pootjes, zoodat de dieren kunnen loo- pen en zich niet wringend voortbe wegen, gelijk de larven der vliegen. Gewoonlijk is het achterlijf niet hee lemaal kaal, maar met haartjes bezet, hetgeen bij de larven der vliegen niet het geval is. Zoodra nu zoo'n larve uit het ei kruipt is ze nog klein, want ze heeft in het ei opgesloten gezeten en dit ei heeft met vele andere eieren opgesloten gezeten in het lichaam van de moederkever of moedervlieg. Maar ze eet veel en groeit daardoor goed, doch daar ze ook een pantser heeft, dat niet zeer rekkelijk is, zal dit pantser op een gegeven oogenblik te klein worden en er zit niets anders op, dan dat het dier, dat zich te barsten heeft gegeten, zijn vel afstroopt en nu weer binnen zijn nieuwe huid gaat eten om te kijken hoe ver die kan rekken, tot weer een verdere vervelling noodig is. Er zijn insecten, die zich tot aan hun volwassen zijn toe 22 maal ver vellen, telkens weer een nieuwe ja-- pon aantrekken. Gedurende deze vervellingen, kan het dier ook aanmerkelijke gedaantever wisseling doormaken. Een vlieglarve lijkt heelemaal niet op een volwassen vlieg en evenmin een keverlarve op een kever. Wij spreken dan in dj ge vallen ook van een volkomen gedaan teverwisseling, waarbij tusscher de larvenstadia en het volwassen dier nog een rugtadium of pop ingeschakeld kan zijn. Bij de vliegen is dit de be kende tonnetjespop. Bij andere insec ten is de overgang van jong naar vol wassen. meer geleidelijk, zooals bijv. - bij sprinkhanen het geval. Dan lijkt de larve reeds op het volwassen in sect, met uitzondering wellicht van haar vleugels, die of nog niet aange legd zijn of wél de gedaante van vleu gelstompjes hebben. Een van de lezeressen, die mij de reeds genoemde spektorren h toezond, vertelt mij, dat ze de diertjes gevonden heeft op zolder in een kist, waar spek in hangt* het liefst zitten ze op de ham. Ze komen er in het voorjaar op en op een keer tie ik er dan geen meer. Wel meen ik, dat ze wormen achter laten, wat erg vies ev lastig is." Ziehier in een notedop een paar biolo- Larve van den spekkever gische waarnemingen, waar iedei wat van leeren kan. De torren en de wor men hooren, zooals de schrijfster te recht heeft geconcludeerd bij elkaar. Inderdaad zijn de volwassen kevers beperkt van levensduur. Dan gaan ze dood. De larven echter vallen in de kist en verstoppen ?ich in het hout, waarin ze verpoppen, om het volgend jaar weer een nieuwe generatie van kevers te geven. Wie dus deze dieren in zijn huis heeft, bepale zijn aan dacht niet tot de plek, waar dit spek je voor des spektors bekje hangt, maar kijke ook in de omgeving, lette goed op, wat de larven doen en waarheen ze gaan. Beide, de spektorren en hun larven eten van spek en ham, mao ze blijven er niet voortdurend op en ma ken een deel van hun ontwikkeling el ders door. Dat is natuurlijk voor de bestrijding minder prettig.'Het is even wel noodig zijn oogen goed den kost te geven, dan zal het in de meeste ge vallen wél lukken de boosdoeners op te sporen, en ze te vernietigen, dan wél hen verder het leven onmogelijk te maken. Ten slotte nog een verzoek. Enkele lezers en lezeressen zonden mij mate riaal ter onderzoek. Het adres, was niet in alle gevallen volledig. Het moet luiden Dr. J. H. Schuurmans Stekho ven, Zoölogisch Laboratorium der. Rijks Universiteit Utrecht, Janskerk hof 3, Utrecht. Dr. J. H. Schuurmans Stekhoven Inkuilen van rauwe schillen kan goed slagen, als men maar zorgt voor een voldoend dikke afdekkingslaag, in ie der geval meer dan 50 cm grond. Het paardentuig mag nergens drukken of schuren daar ancfers ernstige ge-* zwellen kunnen ontstaan.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1944 | | pagina 2