r De jonge boer in den strijd voor boerenstand 10 MILLIARD Sportdag Jonge Landstand te Zaltbonnnel Sterfte onder jonge kersenboOïllCïl NU het in deze tijden er ook veel van afhangt, hoe de Boerenstand zijn plicht vervult voor de geheele volksgemeenschap, niet alleen als behoe der en voeder van het zuivere Germaan- sche bloed, maar ook voor de voedsel voorziening van ons volk, rust juist een groote en verantwoordelijke taak op de* boerenstand. Hoe moeten wij, jonge boe ren, nu medewerken in den strijd voor Boerenstand en Volksgeheel? Om dat op een juiste wijze te kunnen volbrengen is noocüg, dat wij een goede opleiding en opvoeding genieten. In het verleden heeft men wel wat al te veel eenzijdig gelet op de landbouw-technische ontwikkeling alleen. Men meende, dat het, wanneer men technisch maar goed geschoold was, wel in orde zou komen. Dan was men immers in staat een bedrijf goed te voe ren en bezat men toch de kennis om een goede boer of boerin te zijn Zeker, technische ontwikkeling is noo- dig en goed, maar daarnaast is ook be slist noodzakelijk practische ervaring. Hoe schoon ook op zichzelf, men komt er met theorie alleen niet. Maar dat nog niet alleen; al voert men ook een be drijf technisch uitstekend, en de. op brengst van die bedrijven moet voor zoo danige prijzen van de hand, dat men nog geen fatsoenlijk bestaan vindt, wat heeft men dan aan die technische ont wikkeling De laatste 12 13 jaren hebben v/el dui delijk aangetoond, dat men er alleen met de 'technische ontwikkeling niet komt^. Wij dienen goed te beseffen, dat onzé technische ontwikkeling aangevuld dient te worden met maatschappelijke en met kultureele en zedelijke vorming. Het eerste is vooral noodig om er voor te zorgen, dat de Boerenstand een eervolle plaats in de samenleving zal innemen. In den strijd voor een rechtvaardige en welvarende maatschappij is noodig een hecht en sterk fundament. De practijk heeft ons geleerd, dat men t^iarbp de be langen van den boer in het volksgeheel wel eens uit het oog verloren heeft. De be teekenis van den Boerenstand voor het Volksgeheel werd op grove wijze mis kend. De hoekpijler, waarop een volk moet steunen om te kunnen leven en om zich te kunnen ontplooien, werd in ons land met voeten getreden, n.l. de Boerenstand. Handel en industrie be- heerschten het economische leven. Dit kwam tot uiting in de belooning voor boer en landarbeider. De onderlinge ruil verhoudingen werden verbroken. Wan neer wij hier op het land bijv. 3 uur moe ten werken, tegen T uur stedelijken ar beid, dan weten wij wel, dat zulks op den duur niet vol te houden is, en moest vastloopen. Er is dan sprake van verbroken ruil verhoudingen. De landbouw moet in de eerste plaats de levensmiddelen, leveren voor mensch en dier, en in dé tweede plaats moet de landbouw ook de grondstoffen leveren voor de industrie en direct of indirect de stapelproducten voor den handel. Hieruit kan men dus concludeeren, dat het ruilverkeer, de kringloop van het economische leven, zijn oorsprong vindt in den landbouw als 'primairen, als eer sten tak van voortbrenging. Wanneer nu aan deze bron van goederen de moge lijkheid ontnomen wordt, om ze tegen evenredige verhoudingen met andere te ruilen, en er dus sprake is van verbro ken ruilverhoudingen, welke ook in be- loonirïg tot uiting komt, moet het ra derwerk van de maatschappelijke ma chine wel vastloopen. Wij doen goed ons er terdege rekenschap van te geven, dat miskenning of wan- MOLESTVERZtKERINGEN voor Gebouwen, inboedels, invento* rissen, vaartuigen, enz. Bedrijfsschade en huurderving, ook voor binnen vaartuigen. Persoonlijke ongevallen. Geld, geldswaarden en pre- ciosa. Halfjaarlijksche Schaderegeling! Totaal werd reeds verzekerd voor ruim GULOEN Voegt daarbij ook Uw belang en vraag» inlichtingen bij uw Assurantie bezorger I begrip omtrent de beteekenis van den Landbouw en Boerenstand, nog in ster ke mate in Handels- en Industrie- of Stedelijke kringen aanwezig is. Dit is voor ons een waarschuwing. Het is een plicht, dat wij ons sociaal-economisch ontwikkelen en scholen en ook ons aan deel in het maatschappelijk gebeuren nemen. Het is een plicht, dat wij ook in staat zijn, anderen te overtuigen van de beteekenis van den landbouw in den strijd voor een gezonde maatschappij, en daarin de rechten van den boerenstand kunnen veroveren, om daarmede tegelijk te leggen het fundament voor de geheele volksgemeenschap. Het is ook noodig, dat de Boerenstand cultureele ontwikkeling en zedelijke vor ming geniet. Hoe koud en dood is het leven, wannéér men anders niet doet dan wroeten, arbeiden van den vroegen mor gen tot den laten avond, in den strijd voor ons dagelijksch brood, ons bestaan. Wij, menschen op de aarde, zijn nu een maal geen dood stuk machine. Hart en gemoed vragen ook ontplooiing, want de vreugde van het leven en de blijheid is een zaak van hart en gemoed. Ieder vooruitstrevend mensch stelt zich een ideaal voor oogen, dat hooger en heiliger is dan alles, wat wij al bereikt hebben. Onze dagelijksche arbeid moet erop gericht zijn, ons weer dichter bij dat ideaal te voeren. Wij dienen ons er ook rekenschap van te geven waarom, hoe en waarvoor wij ons dagelijksch werk verrichten. Zooiets geeft meer arbeids vreugde. Als wij dan oe^rijpen, dat ons harde boerenwerk meer is dan de harde noodzakelijkheid om te kunnen leven, ja dient voor de voeding van ons volk, en wij daarvoor ook de erkenning mogen verkrijgen, die ons rechtens toekomt, dan is de vreugde voor onzen arbeid vol maakt. Zoo gaat het ook met een kantoorklerk, of anderen; wanneer zij weten, waarvoor zij werken, en welk nut zij in de keten van de samenleving verrichten, en niet alleen in geld denken, dan wordt him arbeidsvreugde grooter, en valt hun het werk, wat zij dagelijks moeten verrich ten, gemakkelijker. Arbeidsvreugde is een kostelijk goed, dat ons leven rijker en schooner maakt. Wat voor onzen ar beid geldt, geldt ook voor de plaats, wel ke wij in de samenleving innemen. Wan neer wij als een nummer beschouwd worden, dan is het koud, dood en leeg om ons heen. Maar het begint voor ons te leven, als wij begrijpen,' dat wij door ons werk en door onze daden de gemeen schap dienen. Het gemeenschapsleven wordt voor ons iets schoons, als wij daar in een plaats kunnen veroveren. Zoo be ginnen de oude overblijfselen van ons oud-Germaansch voorgeslacht te leven, wanneer wij de geschiedenis daarvan kennen. Hetzelfde is het geval met onze kerk. dorp of streek, waar wij zijn op gegroeid. En tenslotte is het mét het zingen, de volksdansen, tooneel en mu ziek en literatuur niet anders. Zeker, wij zingen en beoefenen de oude volksdan sen^ omdat wij het moei en prettig vin den. Maar de vreugde is des te grooter. en ons hart en gemoed zullen er rijker door worden, als wij weten, wat en waar om wij zingen, en wat en waarom wij een tooneelstuk spelen. Zoo beginnen wij dan ook uit onszelf eischen te stellen aan liederen en too- neel^fcukken, wat den inhoud betreft. Wij willen dan niet langer een leeg en opper vlakkig gedoe, maar iets, waaraan wij ons omhoog kunnen trekken, ons inner lijk kunnen verrijken, dat beter is, iets, waarmede wij ons omhoog kunnen hef fen. Onze maatschappelijke ontwikkeling en kultureele vorming mogen wij niet schei den van onze landbouwtechnische ont wikkeling. Dit moet beide gebeuren, hiervan kun nen wij niets ontberen, om ons harmo nisch en alzijdig te ontwikkelen. Ons streven moet erop gericht zijn, dat wij zelfbewuste strijders worden, die we ten wat zij willen, en sterk op hun stuk staan en vakbekwame boeren zijn. Kort om, ons opvoeden tot menschen, die vol komen in staat zijn, met eere onze taak in de samenleving te vervullen. Het zal noodig zijn, dat het landbouw- en land- bouwhuishoudonderwijs zich meer gaat instellen voor deze alzijdige ontwikkeling van de Boerenjeugd. De algemeene ont wikkeling moet ook een vaste plaats veroveren op den lesraoster. Al zijn wij theoretisch ook voldoende geschoold en alzijdig behoorlijk ont wikkeld, dan zijn wij er nog niet. Wij dienen ook te kunnen organiseeren en hetgeen wij geleerd hebben in practijk te kunnen brengen. Theorie en practijk dienen hand in hand te gaan om ons initiatief en onze activiteit te ontplooien. Op onze maandelijksche bijeenkomsten dienen zoowel landbouwtechnische, so ciaal-economische en cultureele onder werpen ingeleid en besproken te wor den. Hier dienen wij eikaars gedachten aan elkaar uit te dragen, om ons in nerlijk te verdiepen en elkaar te vor men tot krachtige zelfbewuste staats burgers. Ook mag natuurlijk op deze bijeenkom sten de zang, voordrachtskunst en het voorlezen uit eeh goed boek niet ont breken. Op landbouwtechnisch gebied doen wij naast onzen technischen ook practischen arbeid, door het aanleggen van proefvelden e.d. Wanneer dit werk gezamenlijk door alle leden verricht wordt planten, zaaien, oogsten en schoonhouden kan hierdoor het ge meenschapsgevoel belangrijk aange kweekt worden. Het zal ons arbeidsvreugde schenken en de onderlinge band zal er sterker door worden. Ook kunnen wij bouwland-, boomgaard-, grasland- en bediijfskeurin- gen houden, regionaal grondonderzoek, voorlichtingsvergaderingen, verschillen de cursussen organiseeren. Hier ligt nog een goed en baanbrekend, werk voor ons gereed. In het algemeene en kultureele teeken moeten wij onze dorpsavonden bezien, die wij iederen winter houden en waar, naast tooneel, volksdans, zang en voordrachten, een sprekr zich in een kort betoog tot de aanwezigen rieht, om duidelijk te maken, wat onze strijd in houdt, en waarom wij dergelijke dorps avonden beleggen; dat zij bedoeld zijn, om een brug te slaan over de kloven en verschillen heen van het thans zoo veel vuldig versplinterde dorpsleven; dat wij niet tégen elkaar, maar naast elkaar dienen te staan als behoorende tot één groote gemeenschap. Door onvolksche elementen zijn wij van elkaar verwijderd. Het bloed kruipt, waar het niet kan gaan. Daarom za^dan ook, trots vele moeilijkheden, het gezonde dorpsleven Gezien de tijdsomstandigheden heeft de landelijke leiding van den Jongen Landstand het gevvenscht geacht om den Sportdag, die a.s. Zaterdag 10 Juni 1944 te Zaltbom- mel gehouden zou worden, tot nader aankondiging uit te stellen. J. SCHURING Hzn. weer hersteld worden, omdat wij zonen en dochteren zijn van eenzelfden bloede, omdat wij behooren tot den alouden Germaanschen stam en het goede uit eindelijk over het kwade zal zegevieren, en wij ons weer van ons ras en bloed bewust zullen worden. In de nieuwe wereld, die zich thans gaat vormen en ontwikkelen, dienen wij, jonge landstanders, als een rots in de branding te staan. De jeugd heeft de toekomst; daarom hebben wij ook een duren, plicht om ons volledig voor deze toekomst in te zetten, en haar veilig te stellen. Op velerlei gebied zullen wij in het voorste gelid moeten staan; ook op landbouwgebied, waar mogelijkhe den ter verbetering aanwezig zijn, die nen wij deze te benutten en aan te pak ken. Al mogen wij op een hoog peil van ontwikkeling staan, dit is geen reden, op onze lauweren te gaan rusten. Wan neer wij met klare en heldere oogen om ons heen zien, ontdekken wij telkens nog wel iets, dat voor verbetering vat baar is. De Jonge Boer, in strijd voor Boerenstand en Volksgeheel, dat willen wij zijn. Strijden voor onze eerlijke en rechtvaardige eischen en réchten' en ons inzetten ook voor het belang van ons vak. Over kleine verschillen heen- stap'pen en ons boven het onderling ge krakeel verheffen. Ons in de eerste plaats beginnen te vormen als gemeen- schapsmensch, eerst mede door onze houding respect af te dwingen bij onze tegenstanders. Zoo dienen wij ons dan allen, ieder naar vermogen en kunnen, in te zetten als bewuste bouwers voor het ideaal, een gaven, hechten, zelfbewusten én alzijdig ontwikkelden boerenstand te vormen, als fundament en bloedbron van een ge zonde volksgemeenschap, opdat ook Ne derland in staat moge zijn een eervolle plaats m te nemen in de rij der Ger- maansche volkeren. Teeitproeven met suikerbieten om den Poolcirkel. In den a.s. zomer zullen proeven worden genomen met den ver bouw van suikerbieten in Noord Zweden op ongeveer 20 km van den Poolcirkel. Bij vroegere proefnemingen was geble ken, dat het suikergehalte der in deze streek verbouwde bieten grooter is dan in Zuid Zweden. De oorzaak hiervoor is gelegen in het feit, dat de akkers in het Noorden langer dan in het Zuiden, tijdelijk bijna dag en nacht, door de zon worden beschenen. IN de Mededelingen van den Inspec teur van den Tuinbouw wordt' mel ding gemaakt van een onderzoek, dat is ingesteld naar het afsterven van boomen in' jonge kersen-aanplantingen. Dit onderzoek heeft zeer belangwekken de gegevens opgeleverd en wij willen er daarom graag hier een en ander over vertellen. Aanleggen van kerseboomgaarden zeer riskant. In de practijk is wel gebleken, "dat er aan den aanleg van een kerseboom gaard veel risico is verbonden. In veel gevallen worden de jonge boomen ziek en sterven er zooVeel van, dat de aan leg van den boomgaard als mislukt moet worden beschouwd. De ziekte wordt door de fruittelers wel gomziekte '.genoemd. Wetenschappelijk is men er nog niet in geslaagd den verwekker van deze ziekte vast te stellen. De eene kersenvariëteit is gevoeliger dan de andere. Zoo worden b.v. de .Markies", „Early Rivers", ..Klerk" en „Hollander" spoedig en in sterke mate aangetast, terivijl de Meikers veel minder vatbaar blijkt te zijn. De ziekte heeft over het algemeen een snel verloop, zoodat spoe dig een afsterven van de aangetaste boo men optreedt. Voor dé aanplant van kersen neemt men vooral de beste gronden. Een goede structuur en lage grondwaterstand wor den noodzakelijk geacht, terwijl in den ondergrond geen vaste lagen mogen voorkomen. Pcrceelen, die tijdelijk over last van water hebben, zijn ten eenen- male ongeschikt. Waar treedt de sterfte het sterkst on? In boomgaarden met een ongelijke op pervlakte ziet men vaak, dat op de laag ste en dus natste plaatsen, de kersen afsterven, terwijl de boomen op de hoo- gere gedeelten gezond blijven. Maar ook op goeden grond, die in beste conditie verkeert, ook wat den waterstand betreft, kan de ziekte op treden. Juist in die boomgaarden, waai de boomen het sterkst groeien, treedt de ziekte spoedig en in hevige mate op. Boomgaarden in gras, die voldoende hoog liggen, doch eèn slechte bodem structuur hebben, krijgen nagenoeg geen zieke boomen. Zelfs de uiterst gevoelige Markies blijft daar meestal .gezond. Over het algemeen gesproken is het dus zoo, dat het spoedig ziek worden en afsterven van jonge kerseboomen het sterkst optreedt in boomgaarden, die te nat liggen en op gronden, die een sterken groei geven. Verder is ge bleken, dat de struikvormen spoediger ziek worden dan de hoogstammen. Juist de gronden, die in den besten cul- tuurtoestand verkeeren en die een voor- spoedigen groei geven, zijn dus voor de kersenteelt gevaarlijk. Wat kan tegen de ziekte gedaan worden De oorzaak van de ziekte is nog niet bekend en daardoor is het ook nog niet mogelijk gebleken een bestrijdingswijze, die succes geeft, te vinden. Meestal is het wel zoo, wanneer men den ziekte verwekker kent, dat binnen korteren of langeren tijd ook wel een bestrijdings middel wordt gevonden. Voorloopig tast men hier echter nog in het duister. We kunnen dus weinig anders doen dan toepassen wat door depractijk-ervarin- gen n"Cgeven wordt. Bespuitingen met zwamdoódende mid delen geven geen resultaat. Daar be hoeven wij dus onze hoop niet op te vestigen. Wanneer men zich houdt aan wat de practijk te zien geeft, dan zal het beste zijn, dat men zooveel mogelijk alles vermijdt, wat een sterken groei in de hand werkt, dus geen sterke stik stofbemesting geven, niet sterk snoeien, den bodem met gras bedekt houden. Ver der plante men als blijvers alleen hoog stammen en neme men de minst ge voelige variëteiten zooals Meikers en Dubbele Pierkriek. Het is jammer, dat door deze ziekte-aantasting juist de zoo lekkere Markies het meest getroffen wordt. Zoolang er nog geen afdoende bestrijdingswijze gevonden is, zal aan plant in het groot van Markies in de meeste gevallen wei weinig kans van slagën bieden. Mogelijk komt er echter nog eens een andere tijd. De wetenschap gaat steeds verder, zoodat men mag hopen, dat ook van deze ziekte nog eens de verwekker en daarbij aansluitend de bestrijdingswijze gevonden zullen worden. Wanneer men eens overdenkt, hoe de kersenteelt fn de Betuwe, het van ouds her bekende kersengebied, wordt be oefend, dan komt men tot de conclusie, dat onder de gegeven omstandigheden de teeltwijze van de Betuwe nog de beste is. Weinig vatbare variëteiten, in hoofdzaak Meikers, als hoogstam aan geplant in grasboomgaarden. Snoei en bemesting worden daar maar weinig- toegepast, terwijl infectiebronnen in den vorm van gevoelige variëteiten niet aan wezig zijn. In de Betuwe heeft men dan ook betrekkelijk weinig last van de ziekte en komt sterfte onder de kersen aanzienlijk minder yoor. Al zal men in veel gevallen van mee ning zijn, dat de oude methode van fruitteelt in de Betuwe niet steeds de beste is, voor de kersenteelt geldt dat niet. Tot nu toe kan men het niet beter doen dan volgens de Betuwsche methode.

Tijdschriftenbank Zeeland

De landstand in Zeeland, geïllustreerd weekblad. | 1944 | | pagina 6