Indrukken en Gedachten
J ^touWQnsulewS;
c<>„
ZEELAND
C Over boeren en dichters J)
3c JAARGANG No. 24
goes
S^d en W. ^0-
DE LANDSTAND
VRIJDAG 23 JUNI 1944
V) H i c i e e I O r g a n v a n du n Ne de r- a n ci s e h en Lan d s t a n d
Er zijn ongetwijfeld in alle landen van de wereld, du3
ook in ons land, boeren te vinden die zóó egoïstisch
zijn dat ze alleen op eigen voordeel bedacht zijn en
om de gemeenschap totaal niets geven.
Dergelijke a-sociale menschen vindt men trouwens niet
alleen onder boeren. Ze vertoeven onder alle lagen der
bevolking en niet het minst onder dat deel waartoe ae
financieel krachtigen gerekend worden. Deze zijn dik
wijls rijk geworden door gierigheid en door slechte
practijken van hen zelf of hun voorouders. In de meeste
gevallen behandelen dergelijke menschen hun personeel
zeer uit de hoogte en meer ais slaven dan ais mede
werkers. Ook hebben zij voor hun medemenschen niets
over, ja verheugen zich in eens anders leed, waaruit zij
probeeren winst voor zich zelf te halen. Het aantal dei-
gelijke menschen is niet groot en gelijk gezegd al
komen ze onder boeren evengoed voor als onder
andere groepen het blijven uitzonderingen.
Wanneer de een of andere dichter, die zoo'n uitzonde
ring onder de boeren is tegengekomen, zijn dichtader
laat vloeien kan men daarmede vrede hebben als hij
in zijn gedicht niet de boeren in het algemeen bespot.
Dit nu lijkt ons wel degelijk het geval met het volgende
gedicht dat in een Nederlandsch tijdschrift werd over
genomen uit een Vlaamsch blad.
NIEUWE BALLADE VAN DEN BOER.
Ocharme, zei de boer en sneed zijn brood:
de menschen van de stad en van c£en buiten
die zonder beesten zitten, zonder duiten,
zij gaan van honger en ellende dood.
Ocharme, zei de boer en streek een klont
glorieuze boter open op zijn snede:
als ge bedenkt, de katten en de hond
eten bij ons hier nog aan alles mede.
't Is triestig, zei de boer en sneed zijn kaas:
de oorlog heeft de menschen uitgezogen;
ze hebben buikpijn, zwakt' op d' oogen,
en velen doen de tering op, helaas.
Miserie, zei de boer en dronk zijn melk,
nam nog een snede met eiers tusschen:
Waarom zooveel voor een niet als voor elk,
de hemel heeft wel aandacht voor de musschen
Vier uur, bedacht de boer en kreeg zijn spek:
voor morgen hesp, want morgen valt te werken
men zegt: aan ons is armoe niet te merken;
maar 'k ben toch ook vermagerd in mijn nek.
Vanavond pap en nog een portie worst;
Katrien moet Vrijdag krentenbrooden bakken.
Wie nu een appel voor den dorst
opzij kan leggen, zit niet bij de pakken.
Kom binnen, zei de boer, en drink een glas:
de aardappels staan al op mijnheer te wachten
Ik dacht wel dat het onze doctor was:
ja, naaste week gaan we ons varken slachten.
De tarwe en de eiers liggen klaar,
de boter en het spek en ook uw noten;
en moet er nog iets zijn dan zegt ge 't maar.
Laat ze maar oorlog voeren, d' idioten.
L QUASTERS.
De reactie op een dergelijk gedicht in dezen tijd, waarin
DE boer bovenmenschelijken arbeid voor het geheele
volk verricht, bleef niet uit. Niet in België, maar ook niet
in ons land. Ons zusterorgaan in België „Volk en Bodem"
bracht een dichterlijke reactie, terwijl ook in „De Hol-
landsche Post", die het Viaamsche gedicht zonder meer
in haar tijdschrift had opgenomen, kortgeleden een ant-
woord-gedicht van een Nederlandschen boerenzoon
publiceerde:
OOK EEN „BALLADE VAN DEN BOER".
Och arme, zei de crisiscontroleur,
Die stond op 't hof, op 'n vroegen morgen,
Allicht is hier wat graan verborgen.
En dan, ik bin d'r eigeluk toch veurl'
Zoudt gij Uw eigen koren bouwen
En niet genoeg te eten houen?
Zoudt gij dat?" vroeg de boer. Hij kreeg
'n Procesverbaal en de ander zweeg;
Sinds eet de coniroleur óók tarwebrood
v— Och arme", sprak de smid,een spade of ploeg,
Och ja, die kan ik je nog wel bezorgen:
Kom met je spek en graan maar langs van morgen.
3a 'k weet wel, jullie hebben nog genoeg!"
Toen bracht de boer het eigen graan.
Want zonder ploeg en spade zal 't niet gaan.
En sindsdien eet de zwarte smid
Van 't boerentarwebrood, zoo wit
En roemt het boerenspek!^
Och arme," zei de timmerman,
3e wou wat planken en wat latten?
Hm, ja, ik hoop, dat je t zult vatten,
Dat ik voor niets niets lev'ren kan."
De boer hij zuchtt' en zweeg,
De ander lachte.en kreeg
Wat eieren, moeilijk opgespaard
En dag aan dag met zorg vergaard.
De ander roemt de eierenl
Och arme," sprak de dominee,
O ja, ik kan je zeker helpen:
GeestTijke nood is zonder bon te stelpen
Maar neem voortaan wat kazen mee!"
De boer heeft toen maar niets gezeid;
Hij dacht aan „wereldgelijkvormigheïd'V
Maar wou toch met de kerk in vrede leven
En heeft daarom zijn laatste deel gegeven,
De dominee I<^oft boertjes goedheid.
Kijkje op c^en binnenhof van een Limburgsche
Boerderij Foto archief J. D. de Jong
Och arme", sprak toen iedereen,
3a zeker hoor, wij kunnen j' alles geven.
Maar zie je: leven en ook laten leven.
Breng daarom dit en dat hier maar eens heen."
De dichters droomen nu van spek
Zij mesten alle boeren vet,
Helaas alleen in hunnen dichterswaan.
Ik vrees als dit zoo voort moet gaan,
Dat 't gauw met onze boeren is gedaan.
Het antwoord van Viaamsche boerenzijde luidt als volgt?
BALLADE VAN KAARS EN BRIL
Ocharme, zei de boer en sloot de krant
nadat hij de ballade las van Lode Quasters,
er leven in dit land nog altijd kritikasters
die om het zwarte schaap steken de kooi in brand.
Ocharme, zei de boer en leverde zijn graan,
waarvoor men vóór den oorlog feestelijk bedankte.
Toen liet men liefst de grens voor anderen open staan,
terwijl op 't eigen erf de hond van armoe jankte.
't Is triestig, zei de boer, en leverde de room
die straks aan mïnbedeelden zal ten goede komen,
hoe kan toch een poëet op zooveel onzin komen!
Nu is de Deensche boter weer een droom
Miserie, zei de boer en leverde zijn koe,
straks staat de markt voor't vreemde vleesch weer open;
toch doen we thans ons' plicht, maar wat of hoe:
tusschen d'Apostelen was weleer een 3udas reeds
[geslope;i.
Vier uur, bedacht de boer en sprong uit bed:
'k moet weiden scheuren en voor koolzaad zorgen,
dat is de margarine voor den dag van morgen;
want lenigen van nood is onze eerste wet.
Al wordt de olie later uit een ander land gehaald
en moeten wij dan zien de eindjes aan elkaar te knoopen,
nu wordt óns graan voor eigen volk gemaald,
al is er soms een woekeraar tusschen ons in geslopen.
Kom binnen, zei de boer, en drink een glas:
de aardappels staan al lang op u te wachten,
of er misschien bij ons geen plaats voor 't stadskind was
al zou een stadspoëet ons ook daarom verachten!
De tarwe voor de levering ligt klaar,
we moeien ons daarna met geen politiekasters.
We doen ons' plicht, geloof dit maar,
spijts het gebazel van een Lode Quastersl
K. VERTOMMEN.
Deze beide antwoorden op de beleediging van den
geheelen boerenstand in het eerste gedicht geuit,
behoeven geen nadere verduidelijking. Ze zijn beide
raak en het laatste gedicht sluit tevens precies aan op
hetgeen wij in ons vorig nummer schreven met betrek
king tot de voormalige landbouwpolitiek in ons vader
land. Een toestand die wij niet terug wenschen, maar
die in verscherpten vorm zeker terug zou komen, indien
Amerika het hier voor het zeggen zou krijgen, om van
„Rusland" maar te zwijgen.
Intusschen is Lode Quasters niet de eenige dichter die
den boerenstand in zijn eer aantast. Er zijn in ons land
meerdere liedjeszangers, die gokken op de verkeerde
inzichten over DEN boer bij het stedelijke publiek en er
dan maar wat van maken Ook op dit terrein kan cie
volksvoorlichting nog heel wat worden uitgekamd, maar
dat kan alleen wanneer degene die „kammen" moet,
niet alleen van de beteekenis van den boerenstand voor
ons volk doordrongen is, maar de geaardheid, de ge
woonten en gebruiken van onzen boerenstand boven
dien door eigen aanschouwing en beleving, kent. Hel
Is te hopen dat het zoover komt.
TER HAAR,