NU AU WEER?
Wenken van de week
ZEELAND
Officieel Orgaan v a n den Nederland s r h e ri Landstand-
1
Eenige practisclie selectiekenmerken voor kippen
3e JAARGANG No. 31
VRIJDAG 4 AUGUSTUS 1944
I
ITÏ woord en geschrift hebben we erop
gewezen, dat nu, in een toestand van
blokkade en zelfvoorziening, blykt,
dat het nog steeds de Nederlandsche
Boerenstand is, die ons Volk bewaart
voor den hongerdood. Ook in de jaren
19141918 was dat, zij 't dan ook in
mindere mate, het geval. Destijds heeft
regeering en volk uit die omstandig
heden niet de gevolgtrekkingen getrok
ken, die men redelijkerwijze zou hebben
mogen verwachten. Men erkende n.l.
reeds kort na den oorlog niet meer het
recht van den boer om hem op basis van
zijn centrale positie in oorlogstijd ook
nadien een rechtmatige positie in land
en volk zeker te stellen. Men leverde
hem integendeel over aan het vrije spel
der „wereldmarkt", waarbij zjjn be
staan werd bedreigd en waarbij de
grondslag voor de volksvoeding in moei
lijke tijden werd ondergraven.
Men kon zich in deze periode slechts
opwerken tot het nemen van eenige
„crisismaatregelen", die er evenwel niet
op waren ingesteld om den boer z'n
rechtmatige plaats in z'n volk te ver
zekeren, doch alleen om ervoor te zor
gen, dat niet de landbouwbedrijven ge
heel zouden worden vernietigd, tenge
volge waarvan men immers met een te
groote armenzorg voor de gefailleerde
boeren en arbeiders te doen zou krij
gen. Dat was in den tijd, toen de voor
zitter van een van Neerlands dominee-
rende Kamers van Koophandel op-
me rlcte, dat men beter den Nederland-
schen bodem braak kon laten liggen,
dan door een uitgebreide productie daar
van den import van agrarische producten
en de belangen van de Rotterdamsche
haven in den weg te staan
Nu al weer schreven we boven dit
artikel. We waren n.l. van meening en
leefden in de hoop, dat de ontwikke
ling der dingen n& '14'18, gevolgd
door de huidige periode na '40, de men-
schen zou hebben geleerd. We hoopten
erop, dat men zou hebben ingezien, dat
de fout van na '18 niet opnieuw zou
kunnen worden gemaakt. Einde 1918
dreigde toch het hongerspook, ondanks
het feit dat de boer zich geheel inzette
om dat op een afstand te houden. Wie
herinnert zich niet nog de toenmalige
aanhankelijkheid van den stedeling voor
onzen agrariër, die door de overheid op
alle manieren, men denke aan de groote
reclameprenten met hongerende vrou
wen en kinderen en daaronder met
koeienletters gedrukt: „Boeren, bouwt
koren, spoedig en veel. Het Vaderland is
in gevaar!" werd bewerkt?
En wie gevoelt dan ook niet de schrij
nende en onhoudbare tegenstelling van
de houding vóórdat de internationale
markt ons weer ten dienste stond met
die van daarnó, toen de boerenstand
weer werd behandeld als een noodlij
dende overtollige groep, ten laste van
ons volk Wie gevoelt dat schrijnende
niet nog des te meer, als we, wéér een
stap verder, in de geschiedenis staan Je,
hetzelfde beleven van '14'18, de ver
heerlijking van den boer in alle, vooral
ook n iet-agrarische kringen, omdat men
gevoelt dat het naakte leven van het
werk van dien boer afhangt en als men
deze houding dan legt naast die van na
'18, toen de boer nog goed was voor een
zware O.W.-belasting, maar toen hij
meteen welbewust van den maatschap-
pelijken disch werd geweerd?
Zeker, er klinken thans ook stemmen,
die zich verzetten tegen de hedendaag-
sche ^-Theerlyking van boer en boeren
stand 'et ligt er ook wat al te dik op,
dat hier de mond wel eens meer spreekt
door de maag dan door het verstand. En
een dergelijke grondslag is verwerpelijk.
Ook ikzelf keer me tegen deze dwaze,
zéér tijdelijke en ongewenschte reacties
opwekkende boerenkermis. De boer heeft
die niet noodig en de mooipraters van
deze dagen zitten straks met hun hou
ding verlegen. Wel echter meenen we dat
het nu tijd is om er voor te zorgen de
fout van na '18 niet ten tweede male te
gaan maken, als straks het oorlogsge
weld verstomt. De boer doet nu nog beter
dan in '14'18 z'n boerenplicht jegens
z'n volk, onder overigens nog veel moei
lijker omstandigheden. Den burger is dui
delijk geworden, nog méér dan voorheen,
toen nog importen binnen kwamen, dat
er tusschen hem en den honger maar één
man staat, n.l. die boer en dat deze
situatie stééds zal optreden, indien oor
logsbelangen dat meebrengen, zoodat
elke regeering zich op dien toestand moet
instellen. Daarom verwachten we thans
van regeering en volk deze erkenning,
dat men den boer en de agrarische pro
ductie de plaats zal geven in volk en
maatschappij, waarbij him recht zal
wedervaren en waarbij zij hun taak voor
hun volk steeds, óók in tijden van nood,
zoo goed mogelijk zullen kunnen vervul
len.
Daarby nu zijn we helaas ernstig teleur
gesteld. „Nu al weer", klinken er stem
men in de pers, helaas zelfs van men-
schen uit regeeringslcrineren. die er op
Wgz-nii, dat zij nog ««lees bcbl««i
en dat we, mocht dat van hen afhangen,
zeker na den oorlog wéér den tijd van
kleine-boerensteun, crisis-politiek en
werkloozen tegemoet zouden gaan. Nu
al weer! Het is maar gelukkig, dat in
een nationaal-socialistischen staatsvorm
de gevaren voor de herhaling van een
dergelijke fout minder groot zijn dan in
de liberale maatschappij van voorheen,
die feitelyk gegrondvest was op het boer-
vyandige vryhandelssysteem. 'Thans toch
zal de overheid zóó leiden, dat een
krachtige, welvarende en talryke boeren
stand daarbij zal blijven bestaan en vol
gens het woord van Adolf Hitler grond
slag van het Volk zal zijn.
We zijn evenwel realist. Zelfs deze grond
stelling onzer wereldbeschouwing werpt
ons als boeren de ons toekomende en
toegekende rechtmatige positie niet in
den schoot. Daarvoor zal men moeten
vechten, in den aanval tegenover de ver
ouderde idee van het lastige aanhangsel
boer en boerenbedrijf, dat alleen goed is
om in geval van nood de kastanjes iiit
het vuur te halen en in de verdediging
tegenover hen, die meenen het nationaal-
socialisme te belijden, doch die daarop
dan privé een kantteekening maken, n.l.
deze, dat de Führer zich t.a.v. den boe
renstand een weinig zou hebben vergist,
waar deze n.l. toch niet den grondslag van
het volk zou uitmaken, al moge dan wor
den toegegeven, dat er wel sprake is
van een belangrijke functie
Tot deze laatsten behoort o.a. de schrij
ver „Drieoog" in het weekblad „De
Waag" van 7 Juli j.l. Reeds de eerste
alinea van dat artikel wettigt onze
opmerkingen, waar zy luidt: Vaak boden
deze kolommen van de Waag ons de ge
legenheid, het overheerschend belang
der industrieele ontwikkeling voor de
toekomstige Nederlandsche economie
naar voren te brengen. YVy zyn ons
volkomen bewust met deze beklemto
ning regelrecht in te gaan tegen een
aantal opvattingen welke vooral in de
laatste jaren vrywel tot dogma's zyn
verheven; als belangrijkste daarvan
hooren we noemen: le. dat de landbouw
Immers de allesoverheerschende grond
slag is van elke volkshuishouding".
Dit keer gaan we op het artikel niet
verder in. Dit is voldoende. Indien ik uit
bovenstaand „dogma" het woord „alles-
overheerschend", dat ik by de formu
leering ervan nog nooit ben tegen
gekomen, weglaat, dan stel ik er een
eer in dat dogma tot het myne te
maken. Ik ben daarbij, nog afgezien
van de eenvoudige bewijsvoering, in
goed gezelschap, waar de Führer zegt
dat het Duitsche volk zal zijn een boe
renvolk, of het zal niet zijnwaar
Jan Smid ons voorging met zyn: „de
landbouw jb de grondslag van de maat
schappij" en waar thans elke Neder
landsche consument aan den lijve onder
vindt, dat zijn bestaan geheel en al
afhang waAsvJ
dewelke hij ook na den oorlog niet zal
kunnen leven
In een tweede artikel zal ik nog even
ingaan op den verderen inhoud van ge
noemd stuk, dat daarmee op den boven
verduidelijkten foutieven grondslag ver
der gaat tornen aan de waarde en be-
teekenis van den boer voor z'n volk.
Deze toch is fundamenteel en
primair, hetgeen ons echter niet
verleidt tot het onjuiste standpunt, dat
zij handel, industrie, verkeer, vrije be
roepen zou overheerschen. In het ondeel
bare volksgeheel van al deze groepen
samen, dient men de plaats van den
boerenstand te zien naar z'n functie in
volk en maatschappij, zónder eenige be
perking, op straffe van, óók by ónze
levensbeschouwing, dóór een foutief
inzicht van leidende mannen, opnieuw
miskennen van dit volksdeel, tot schade
van allen.
Juli 1944. Dreigende ondervoeding. De
Ned. agrarische productie als eenigst
wapen daartegen. En dan deze klan
ken! Nu al weer!
G. J. RUITER
In den tuin bij de boerderij zijn we nu
volop aan het oogsten. De boontjes be
ginnen plukrijp te worden, zoowel sla-
als snijboonen, van de worteltjes zijn
we al aan het tweede zaaisel bezig en
hebben we zacht fruit in den tuin, dan
zijn we daar al bijna mee klaar. De
winterandijvie, die in de tweede helft van
Juni is uitgezaaid, hebben we op de be
stemde plaats uitgezet. Zoo langzamer
hand zouden we al zwarten grond in
den tuin krijgen, want er kan nu niet
veel meer gezaaid worden. Het vrijge
komen land kunnen we echter nog be
planten met boerenkool.
We kunnen nu nog wel wat sla uit
zaaien, zoodat we die in den herfst nog
kunnen oogsten. Over eenige weken,
als de kans op groote hitte voorbij ia,
kunnen we nog wel radijs zaaien.
O
De groote drukte van den oogst is weer
begonnen. De granen zijn rijp, de erw
ten zijn gezicht.
Een dezer dagen 's avonds nog eens
door de landerijen gaande, viel ons een
perceel gerst op. Den heelen dag was
men aan het zichten geweest, maar
's avonds, terwijl de lucht vrij buiig
Was. was .JIGS' JTffn.ffnn Rchnnf ey»V>nn-
Dat behoort bij een goeden boer toch
niet voor te komen. Wat overdag, hetzij
met de hand of met de machine ge
zicht is. dient 's avonds in het hok te
staan. Want slaat het weer om, dan
moet men soms dagenlang van het per
ceel afblijven en loopt men de kans dat
het graan sterk in kwaliteit lydt, of
verrot. Dat is nooit goed te praten en
zeker niet in een tijd als deze.
„Houdt rekening met ons wisselvallig
klimaat". Zet de granen direct in hok
ken, liefst nog met eenige schooven
erop, om ze goed af te dekken tegen
den regen.
Ts het graan goed droog bij het zich
ten, dan kan men er ook kleine schelf-
jes van zetten, wanneer men weet, dat
zij langeren tijd buiten moeten blijven
staan.
Nog veel te veel wordt bij den oogst
gespeculeerd op goed weer. Zeker, wij
weten wel, dat er wat meer werk mee
gemoeid is, maar schot en schimmel in
het graan kost ook geld en gaat ten
koste van de voeding van de bevolking.
Wil de boer in de toekomst recht heb
ben op de hem toekomende plaats in
de samenleving, dan zal hij nu moeten
toonen, die plaats waard te zijn.
De kam is ingekrompen en schilferig
en de punten zijn dikwijls min of meer
afgesleten. De oppervlakte van den kam
is veel gladder dan bij jonge hennen en
somtijds voelt deze glacé-achtig aan.
De pooten zijn als regel minder glad.
Een eventueel aanwezige spore wijst op
een oude hen of in elk geval is deze
bij oudere dieren grooter en harder. Bij
oude hennen kan men als ze niet
heelemaal doorgeruid zijn oude schub
ben op het loopheen met den nagel los
maken, hetgeen bij jonge hennen niet
mogelijk is. De veeren zijn iets anders
dan bij jonge hennen. De tint is bij
witte rassen veelal iets geler. Een
enkele maal kan men oude hennen ken
nen aan de lange nagels. Voetgezwellen
komen bij jonge dieren niet voor.
Het bevleesde gedeelte van den kop is
bij oude dieren minder glad. Het been-
derengestel is bij overjarige dieren veel
harder dan bij jonge. De legbeentjes
bestaan bij jonge hennen nog uit kraak
been.
Rijkspluimveeteeltconsulent
te Hoogeveen
Bij de behandeling van het begrip selec-
teeren werd er reeds dikwijls op gewe
zen, dat uitwendige kenmerken belang
rijke aanwijzingen kunnen geven voor
de kwaliteit van het betreffende dier.
Ook bij de zomerschifting in de tegen
woordige kleine toornen boenders dient
op deze kenteekenen te worden gelet:
We verlangen in de eerste plaats een
flink ontwikkeld dier dat aan redelijke
standaardeischen voldoet. De veeren
moeten aangesloten liggen; geen spreid-
staart. We wenschen een diepe borst,
een breeden rug en een sterken hals. De
ooguitdrukking moet vurig zijn en de
afscheiding van pupil en iris scherp.
Noodzakelijk is oranjekleuring van het
regenboogvlies. Lichte oogen zien we
niet graag, echter aan den anderen kant"
moeten we voorzichtig zijn met een
enkelen keer voorkomende, sterk ge
tinte oogen, die by aandachtige be
schouwing min of meer rood blijken te
zijn. Ook deze kleur is ongewenscht. Bij
de legrassen verlangen we een zachten,
ruimen buik met flinken afstand tus
schen borst- en legbeentjes, evenals een
groote, vochtige cloaak en frisch-rood
gekleurden kam en lellen. Bij het schif
ten van jonge Nd. Hollandsche Blauwen
of andere vleeschrassen, dient door
weging te zijn vastgesteld welke dieren
als kuiken het snelst zijn gegroeid. We
geven hieraan voor den foktoom de
voorkeur.
Bij het verhandelen van kippen
wordt vaak misbruik gemaakt van
de onvoldoende kennis van pluim
veehouders om oude en jonge hen
nen te kunnen onderscheiden.
Vooral bij laatstgeboren hennen is het
moeilijk den leeftijd naderhand vast te
stellen. We noemen voor oude kippen de
volgende kenmerken: