WEG VAN DE STAD
Kunst is een genadige stroom, een ijle wind uit de hemel,
een voor een bepaalde tijd broodnodige vitamine, alleen
zichtbaar in het bewegen van de fijnste bladeren, van de
hoogste en taaiste bomen. Op zichzelf zijn de bomen
geen kunst. Ze zijn daar een onderdeel van. Zolang zij
maar worden bewogen door die vitale wind.
Maar zoals alles op deze wereld, worden ook die bomen
eens dode bomen, dor hout dat zich moeilijk nog laat
bewegen. Als men ze bekijkt zou men haast denken dat
de wind is gaan liggen.
Via de maatschappij en haar musea wordt goede kunst
gemummificeerd. Worden de in het wild groeiende
bloemen tot droogbouquetjes samengebonden en
geëtaleerd. Ze zijn geen kunst meer, niet meer
revolutionair, maar klassiek, historisch materiaal.
Zelfs de herinnering aan die felle hoge wind is daar
verdwenen. Zij, van wie het haar nog nooit door een
zuchtje wind in de war raakten, noemen die parken
'onze kunst'.'
Gérard van den Eerenbeemt, Melk en Mest.
Met een aantal andere schilders trok hij zich terug in
IJmuiden. De ateliers in oude pakhuizen en een
ijsfabriek liggen tussen twee vissershavens.
Mensen wonen er niet. Meeuwen bij duizenden.
Kratten en kisten, ijzerwerk, al of niet verroest,
veel wind ook, en oneindige ruimte.
De IJmuiderkring hebben ze zich genoemd.
Op het ogenblik is werk van Van den Eerenbeemt in de
Vlissingse Galerie Bellamy 19 te zien. Vanaf 18 januari
exposeert Jon Marten er en in april Pieter Defesche,
die letterlijk op iets meer afstand deelnemer van de
IJmuider Kring is.
Het zijn allemaal oudere kunstenaars, afkomstig uit de
zuidelijke katholieke provincies, die vastliepen en in
IJmuiden nieuwe impulsen kregen. Weg van de stad.
de ijmuider kring
Dommelen
Esthetiek
Onbewoonbaar
mm
f
Bij Jon Marten werkte IJmuiden meteen.
'In Amsterdam had ik nog maar heel weinig materi
aal, ik schafte bijna niets meer aan. Maar toen ik hier
kwam, ben ik meteen naar Artel in Haarlem gerend
en heb ik een hoop spullen gekocht. Grote doeken
opgespannen. Het gevoel dat ik daarbij had, dat was
ik in Amsterdam kwijtgeraakt. De directheid hier,
alles komt zo recht op je af. Letterlijk soms, zoals de
stormen van zee hier onafgebroken op je vallen! Bij
Lei waaide een keer het hele dak eraf, het werd in één
keer opgerold. Lei zat mistroostig op een stoel en
zei:' Nu stop ik geloof ik maar helemaal. Alles
inspireert hier. De kleuren, de boten, de rotzooi en de
kou. Ik ben vrijer gaan werken. Ander soort kwasten,
grotere formaten. IJmuiden is zo open. En kijk, zelfs
die rare wolkenfabriek van de hoogovens is
fantastisch. En de meeuwen die steeds langs je
ramen vliegen en soms even naar binnen kijken. Er is
hier nergens een poging gedaan iets moois te
maken. We gaan hier dan ook niks moois maken.'
Verfijnd gekleurd werk levert Jon Marten niet meer
sinds hij zijn schilderijen allemaal IJmuiden is gaan
noemen. Hij is de derde die een pakhuis leegsjouwde
en er een atelier vestigde.
De eerste was Lei Molin (58). Hij stelde zichzelf in
1979 voor de keus: schilderen of niet schilderen.
'Kies je voorschilderen? Dan moet je er ook écht mee
bezig zijn. En altijd! Zonder de ballast -dat bedoel ik
niet oneerbiedig- van je familie, je huis. Ik was de 50
gepasseerd. Het duurt lang voordat je inziet dat je
eigenlijk geen tijd meer kunt missen die van je werk
afgaat. Ik zat in Bloemendaal in een mooi oud
buitenhuis. Ik heb er dertien jaar gewoond. De sfeer
in Bloemendaal is het toppunt van burgelijkheid, met
een nare kant. Zo'n sfeer, daar kun je niets mee.
IJmuiden trok me. Je weet niet wat je ziet hier aan de
haven: het licht, -de ruimte, schepen, allerlei
onderdelen. Ook de griebus trok me aan, de roest, de
rommel.'
Een dikke tien jaar eerder had Molin in Limburg ook
het gevoel langzaam in te dommelen. Een mooi huis,
een cultuurprijs. 'Met Artishock hebben we er nog
geprobeerd de boel een beetje doorelkaar te
rammelen, door modernisten te laten exposeren.
Maar ik wilde weg, liefst naar Amsterdam.'
Het kostte hem tien jaar later nogal wat moeite een
van de leegstaande panden in IJmuiden te huren.
Tenslotte kreeg Lei Molin er een van de grote reder
Ouwehand. Drie maanden later had hij het
opgeruimd en kon hij gaan schilderen.
Dat viel tegen. Het water bevroor 's winters in de
jerrycans. Geen ontspanning, niks vriendelijks in het
hele gebied en bij de vissers kon hij zijn verhaal niet
kwijt. Een paar jaar werkte Molin alleen, als een
kluizenaar, tot de komst van Gérard van den
Eerenbeemt (1937).
Ze kenden elkaar van vroeger, hadden al eens samen
geëxposeerd, onder meer in het Stedelijk en de
contacten bleven. In 1973 was Van den Eerenbeemt
van Amsterdam naar de Achterhoek verhuisd. Een
mooi verbouwde boerderij, twee ateliers.
'Ik zat er als een prins. Maar wat ben ik erin
vastgelopen! Toen ik naar IJmuiden ging, was ik
helemaal aan het eind van mijn latijn. Ik was Net, montage
geïsoleerd geraakt, alles wat je van dat nieuwe leven Jon Marten
had verwacht, was mislukt. Ik zag mijn kinderen bijna
niet meer en dat woog zwaar. Met een ontzettende
krampachtigheid wilde ik toch doorschilderen. Daar
kwamen toen strakke dingen uit die ik toch wel
verkocht, maar waar ik mezelf niet in terugvond.
Fraaiheid, esthetiek. Ik kreeg ook nog eens een
leverkwaal. Ik dacht dat ik dood ging. Het was
natuurlijk een psychische kwestie.'
Vanaf het begin van z'n schilderscarrière was het Van
den Eerenbeemt goed gegaan. Na een jaar varen en
de Rijksacademie in Amsterdam kreeg hij al jong een
koninklijke subsidie (1959). Veel opdrachten, be
langrijke exposities, onder meer één onder super
visie van Sandberg, De Wilde kocht werk van hem.
Van den Eerenbeemt werd er bang van en besloot
nog maar mondjesmaat te exposeren. Als je goed
verkoopt ga je de verkeerde kant op, vindt hij.
Het beviel Gérard van den Eerenbeemt helemaal niet
dat hij een serie van zes schilderijen niet als een
geheel, maar los van elkaar had moeten verkopen.
Er kwam een aanbod om van de schilderijen in New
York een serie zeefdrukken in grote oplage te maken.
Het zou hem veel geld opleveren. Toen de mensen bij
hem op de stoep stonden om de zaak te beklinken,
schrok hij echt. Hoewel de afspraak was gemaakt,
liet hij ze op de stoep staan.
'Dat incident is een breekpunt geworden. Daardoor
is er een heel andere manier ontstaan van met kunst
omgaan. Het is eigenlijk een soort particuliere
kwestie geworden, zodra je een groot publiek krijgt,
vind ik het eng worden.'
Het schilderij 'de strijd tegen de peulen' symboliseert
zijn houding. Een figuurtje trekt met zwaard en
schild ten strijde tegen een paar peulen die de jonge
wilden symboliseren.
In het boekje Melk en Mest van Gérard van den
Eerenbeemt heet het dat kunst niet meer in de musea
te vinden is, alleen nog historie.
'Kunst is die verre hoge wind boven ons, zichtbaar in