OP DE PLEK
DER GODEN
oidipoes
Jullen Schoenaerts (Oidipoes) en Aafke Brulnlng hier als landman).
Als de tragedie Oidipoes in Kolonos begint, heeft
Oidipoes zijn leven vrijwel achter de rug. De
gruwelijke voorspellingen van het Orakel van Delphi,
gedaan toen Oidipoes nog een jonge man was, zijn
allemaal uitgekomen. Maar het orakel voorzag ook
dat hij aan het eind van zijn leven gastvrij in het
heiligdom der Eumeniden zou worden opgenomen,
gelegen in een vreemd land. De bewoners zouden er
heil van hebben en degenen die hem uit zijn land
hadden verstoten zou het rampspoed brengen. De
goden zouden zijn einde met tekenen aangeven. De
vervulling van deze voorspelling vormt de inhoud
van deze tragedie.
Oidipoes is een oud man. En blind. Hij had zichzelf
de ogen uitgestoken om te boeten voor zijn
schanddaden: hij doodde een man die zijn vader
bleek te zijn, hij trouwde een vrouw die zijn moeder
was. Hij smeekte Kreoon, die regeerde over Thebe
wegens minderjarigheid van Oidipoes' zonen, hem
uit de stad te verbannen om boete te doen. Kreoon
weigerde deze gunst. Als de pijn later wat verzacht,
wenst Oidipoes in zijn stad te blijven. Maar men gaat
steeds meer een gevaar in hem zien en Kreoon
verbant Oidipoes alsnog, terwijl de inmiddels
volwassen geworden zonen zich niet tegen het
vonnis verzetten. Slechts zijn twee dochters blijven
hem trouw in zijn ballingschap. De zonen komen na
Oidipoes' verbanning in opstand tegen Kreoon en
raken ook onderling slaags om de troon van Thebe.
Een nieuwe orakeluitspraak zegt dat die partij zal
overwinnen die de steun krijgt van Oidipoes. Op dat
moment begint het spel. Het is een van de laatste
werken geweest van Sophocles, die het op 90-jarige
leeftijd schreef. Het werd pas na zijn dood opgevoerd
door zijn kleinzoon, in 402. Volgens sommige
schrijvers uit de oudheid heeft Sophocles in zijn
laatste jaren een juridische strijd moeten voeren met
zijn zoon die vond dat zijn vader wegens kindsheid
niet meer in staat was zijn vermogen te beheren.
Toen, aldus deze schrijvers, droeg Sophocles voor
zijn rechters het eerste deel voor van zijn Oidipoes.
En de rechters waren zo verrukt over de schoonheid
van zijn taal, dat zij hem onder gejuich naar huis
begeleidden. Een mooi verhaal, of het nu waar is of
niet.
Hugo Claus heeft Sophocles' stuk als uitgangspunt
genomen voor zijn Oidipoes. Hij is ook de regisseur.
Julien Schoenaerts speelt Oidipoes en Aafke
Bruining doet alle andere personen. Het is 17
januari in het Zuidlandtheater te zien. Een fragment
kunt u alvast zelf spelen. Het is het begin van het
stuk.
12 flfiflHjanuari
(Oidipoes komt op.)
O. -meisje, waar ben je?
(Antigone komt op.)
A. -Hier, vader.
O. -Waar?
A. (Komt bij hem, neemt zijn arm) -Hier, vader.
O. -Waar zijn we, wat voor een plek is dit? Is dit een
stad, of zijn we nog in
A. (onderzoekt de omgeving die haar vrees inboe
zemt) -Het is
O. (ongeduldig) -Zeg het, Antigone, wat zie je? Zie
je iemand? Kijk rond - ik ben moe van het zwer
ven, ik ben oud en blind. Iemand zal ons onderdak
geven. Maar wie?
Niet dat ik ongeduldig ben. Ik heb geduld geleerd,
dat werd mij aangeleerd door drie meesters, door
de pijn, door de tijd en door mijn bloed dat het
bloed van koningen is.
Kan ik hier gaan zitten, kind? Ja? Denk je dat het
toegestaan is?
Zet mij hier neer, kind. En vraag waar wij zijn. Wij,
vreemden, moeten luisteren naar de mensen van
deze streek.
(hij wordt overvallen door een plotse angst) -
Deze streek(angstig) Waar zijn wij?
A. -Ik zie torens, de muur van een stad, maar ver
weg.
O. -En verder? Hier?
A. -Hier is het dik begroeid met laurierbomen,
wijngaarden, olijfbomen
O. (roept) Stil! - luister! hoor je?
(vol ontzag) Nachtegalen.
Dat betekent datdat deze plek aan de goden
is gewijd (opgewonden) dat deze plek
A. (leidt hem) Hier is een platte steen. Ga zitten.
Rust even uit. Je hebt een heel eind gelopen,
vader.
O. -Ja, ik ga zitten. Waar?
(Zij doet hem zitten) Ga niet weg, Antigone.
A. -Natuurlijk niet.
O. -Zorg voor me, kind. Alsjeblieft. Ik ben oud en
blind - luister.
(weer met ontzag) De vogels.
Nu weet ik waar wij zijn, waar ik eindelijk beland
ben.
A. -Moeten wij hier weg?
O. -Ja, wij mogen hier niet zijn. Niemand mag hier
wonen, de grond hier behoort aan de wraak
godinnen, de dochters-van-de-nacht-over-de-
aarde. En wij zullen tot haar bidden, tot die alles
ziende genadige godinnen. Maar wij gaan hier
niet vandaan.
A. -Nee?
O. -Antigone.
A. -Ja, vader.
O. -Ik blijf hier. Voor de schamele rest van mijn
leven. Want hier wacht mijn lot. Ik herken de teke
nen. Dit is de plek die mij werd voorspeld, die
Apollo mij heeft aangewezen in mijn dromen. Dit
is het gebied van de zeegod Poseidon en van de
reus Prometheus, Heer-van-het-vuur.
Deze steen waar jij mij hebt neergezet heet de
Koperen Drempel, de Rots van Athene. Kolonos,
ae held heeft hier geheerst en deze streek is naar
hem genoemd, KOLONOS
A. -En wie regeert er nu? Het volk of een man.
O- -De koning.
A. -Hoe heet hij?
Theseus, de zoon van Aigeus.
Antigone, Theseus moet hierheen komen. Ga
hem halen.
A. -Om wat te doen?
O. -Ik wil hem spreken. Zeg hem dat als hij mij een
kleine dienst bewijst hij een grote winst kan
verwachten.
A. -Wat voor een winst kan hij verwachten van een
blinde?
O. -Wat ik te zeggen heb is niet blind!
Ga. Ga naar de mensen, de boeren, hier in de
buurt.
A. -Zij zullen mij wegjagen.
O. -Haast je, Antigone.
(Aarzelend gaat zij af.)
(Oidipoes valt op zijn knieën.)
O. -O godinnen van de vrees, vreeswekkende
vrouwen, ik kniel nu op uw heilige aarde,
wees mij genadig en wees ook Apollo genadig
die een donkere doem op mij wierp
maar eveneens beloofde dat ik, op mijn tijd, een
lange tijd zou mogen rusten, en wel op deze
plek waar de Eumeniden wonen en dat ik hier
het einde zou vinden van mijn geteisterde dagen.
Zij die mij begroeten en behoeden zullen
gezegend zijn; zij die mij hebben weggejaagd en
gehoond, vervloekt.
Er zal een teken komen
dat de dingen zijn zoals zij moeten zijn,
een aardbeving, donder en bliksem
uit een blauwe, koele lucht.
Nu weet ik het, nu zie ik het helder voor mij,
heilige vrouwen, dat jullie mij naar deze plek
hebben geleid met een onwrikbare hand
en dat mijn bittere reis door het land
eindelijk in uw schaduw is beland,
geen andere kracht dan die van jullie
kon het zijn die mij verder stuwde
en mij, de zwerver die wijn derft thans
in jullie armen duwt.
Daarom, Vrouwen-van-de Vrees die wijn
versmaadt,
luister naar mij die knielt op jullie levende rots
en hoor het woord dat de god Apollo mij gegeven
heeft een woord dat mijn voltooiing en mijn einde
is. Geef mij, ik smeek jullie hier mijn einde.
Horen jullie mij?
Zijn jullie mij genadig?
Of ben ik voor altijd gedoepod om te zwerven
en te kermen onder het zwaarste juk
dat ooit een sterveling kende?
O, lieflijke dochters van de aloude nacht,
en jij Athene, stad van Pallas, koningin der
steden hebt medelijden met
de arme resten van Oidipoes,
met de schaduw van wat ooit een man is geweest.
(Antigone komt op, kijkt naar haar vader. Zij gooit
een sjofele mantel over haar schouders en zet het
masker van een landman op.)
Landman. -Hé, jij daar. Kom overeind. Ja, jij.
Wat doe je hier, oude man,
in het bos van de onverbiddelijke maagden,
waarvan ik de naam niet mag uitspreken
tenzij in stille gebeden. Wie ben jij?
O. -Ik ben iemand waarvan men zegt
dat zijn oren zijn ogen zijn.
Iemand waarvan niemand kan zeggen
dat het lot hem genadig was.
Iemand die geen kwaad wil doen,
die nauwelijks kwaad kan doen,
gekluisterd als hij is aan zijn dode ogen.
Iemand die niet eens kan bewegen
als zijn arme dochter hem niet leidt.