de jonge reve interessant omdat zij precies proberen aan te geven waaruit het 'nieuwe' van De avonden bestaat. Hermans wijst erop dat geen enkele Nederlandse auteur de mens ooit zo stelselmatig 'van onder af' bekeken heeft als Simon van het Reve. Nergens staat er, volgens Hermans, iets over 'grote gevoelens' of verwachtingen. Hij maakt in dit verband de volgende mooie vergelijking: 'Van het Reve is als iemand die een machine beschrijft, doch niet vermeld waar deze voor dient, hoe zij is geconstrueerd enz. enz., maar hoe de raderen knarsen en hoe de olie uit de naven druppelt.' Juistdoordie nadruk op hetzintuiglijke is Van het Reve een typische vertegenwoordiger van de moderne jeugd, namelijk het produkt van een de-intellectualiseringsproces. Op het eind onderstreept Hermans nog eens het illusieloze van de hoofdpersoon: 'Hij droomt zelfs niet van een 'beter bestaan'. Noch over zijn doeleinden, noch over enig verlangen naar verandering, wordt ook maar één woord gerept. De avonden is, om het modewoord dan maar te laten vallen, een absurd boek.' Ook Rodenko merkt op dat nergens ook maar iéts van wetenschappelijke, politieke of artistieke belangstelling blijkt. Kermerkend voor het boek is dat er geen hogere waarden bestaan, en dan is alleen het fysiologische belangrijk: 'Wanneer de zin, de hiërarchie in het leven ontbreekt, kan men, om met Camus te spreken, alleen nog maar fenomenoloog zijn: de zinneloosheid observeren en beschrijven.' Het betoog is, zoals altijd bij Rodenko, sterk psychologiserend, wat in dit geval een opmerkelijk resultaat oplevert: hij legt bijvoorbeeld grote nadruk op het sadistische element in De avonden. Beide stukken, dat van Rodenko en dat van Hermans, zijn boeiende pogingen het unieke van Reve's roman onder woorden te brengen. Een indringend stuk als dat van Rodenko steekt sterk af tegen sommige andere artikelen van het Podium-nummer dat helemaal aan De avonden is gewijd (het 'Avondblad'). Zo schrijft P.A. Neeteson over Van het Reve: 'Eindelijk eens iemand, die Du Perron weet voort te zetten, zonder in een kwalijk epigonisme te vervallen.' De avonden als voortzetting vanForivm: zo'n typering is alleen mogelijk in het literaire klimaat waarvan hierboven een schets is gegeven. Want is er een grotere tegenstelling denkbaar dan tussen een boek als Het land van herkomstwaarin onder vrienden over kunst, politiek, trouw en ontrouw wordt gefilosofeerd, en De Avondenwaar Frits en zijn vrienden praten over kaalheid, kanker, begrafenissen en lijken? De nadruk op het fysieke, het vermijden van elke intellectuele pretentie lijken juist typerend voor Van het Reve's roman. Hermans en Rodenko halen met recht die aspecten naar voren. Zo neemt het bespieden van de ouders een belangrijke plaats m' Zij vader kleedde zich, toen ze klaar waren, in de achterkamer verder aan en ging na een diepe zucht in een stoel bij de kachel zitten, met een boek in de hand. Frits bekeek hem bij het zitten gaan. 'Waarom die enorme zucht?' dacht hij, 'waarom voor blaasbalg spelen?' Hij keek naar het hoofd met het zwarte, hier en daar vaal gekleurde haar, dat achterover was gekamd, de dikke lippen van de mond, die vermoeid glimlachte en de bruine handen, met korte, dikke vingers, die langzaam, na voorzichtig tasten, de bladzijden omsloegen. de jonge reve Deze geobserdeerdheid door lichamelijke onvolkomenheid speelt door het hele boek heen een uiterst belangrijke rol. De gesprekken met vrienden gaan daarover, liefst in de vorm van morbide grappen en anekdotes: 'Toch maken die dingen het leven rijk', zegt Jaap. 'De zieken en mismaakten. Als ik een houten poot zie of een oude vrouw met een stok met een rubberpunt, of een bochel, dan is mijn dag goed.' De hoofdfiguur observeert op deze manier ook zijn eigen lichaam. Het is begrijpelijk dat critici als Rodenko en Hermans deze nadruk op het fysieke, dit gebrek aan intellectualisme, kenmerkend voor De avonden achtten. Maar toch zullen niet veel lezers nu volhouden dat alle 'grote gevoelens' ontbreken in dit boek. Het lijkt mij onmiskenbaar dat juist kennis van Reve's latere werk de ogen geopend heeft voorde verdrongen gevoeligheid in De avonden die bij voorbeeld naar boven komt na het zien van de film 'Groene Weiden' en vooral ook in het laatste hoofdstuk. De woorden op de laatste bladzij kunnen op een verschillende manier geïnterpreteerd worden. "Ik leef', fluisterde hij, 'ik adem. En ik beweeg. Ik adem, ik beweeg, dus ik leef. Wat kan er nog gebeuren? Er kunnen rampen komen, pijnen, verschrikkingen. Maar ik leef. Ik kan opgesloten zijn, of door gruwelijke ziekten worden bezocht. Maar steeds adem ik, en beweeg ik. En ik leef." Men kan dat zien als de beschrijving van een soort bestaanminimum, of als een gedempt optimistisch slotakkoord. Toenmalige lezers zullen misschien eerder geneigd geweest zijn tot een negatieve interpretatie. In ieder geval is het duidelijk dat voor hedendaagse lezers het boek heel wat minder 'realistisch' lijkt dan voor de toenmalige kritiek. Zo krijgen bijvoorbeeld de merkwaardige dromen meer aandacht. Dit soort verschillen tussen contemporaine en latere interpretaties zullen in het volgende hoofdstuk herhaaldelijk ter sprake komen. Interessant is in dit verband de vraag in hoeverre De avonden nu een aan tijd gebonden tekst is. Het juryrapport bij de Reina Prinsen Geerligsprijs is daarover expliciet genoeg: 'Dit is niet een willekeurige zielsgeschiedenis, maar het boek, dat uitbeeldt wat de tijd, die alle illusies vermoordde, de jeugd heeft aangedaan.' Ook Anna Blaman zegt het: 'Simon van het Reve heeft met De Avonden onze literatuur verrijkt met een boek, dat een belangwekkend en aangrijpend beeld geeft van na-oorlogs moreel debacle'; ze ziet de roman 'als een document dat de huidige geestelijke en morele status van vele jonge mensen op verrassend eerlijke en diep ontroerende wijze' in beeld brengt. Het bezorgde oordeel van het IDILgaat hierop door: 'Dit is de eersteling vaneen 23- jarige auteur, Het is als een nachtmerrie, zo beklemmend van ontgoocheling en cynisme. Jammer dat de schrijver het nodig heeft gevonden zich uiterst ordinair uit te drukken, maar misschien zijn de geestelijke nood en de onmacht der na-oorlogse jeugd daarvoor aansprakelijk.' deze recensent voegt eraan toe: 'Indien onze jeugd zich niet vermag op te werken uit de troosteloze mentale sfeer die in deze roman wordt geschetst, ziet het er voor onze toekomst niet rooskleurig uit.' Vestdijk was het met zulke uitspraken zeker niet eens: hij zag Frits van Egters als een te uniek geval.

Tijdschriftenbank Zeeland

Mooie moeite / Uitblad voor Zeeland | 1986 | | pagina 9