I herinnering aan HET VERDWENEN LICHT Driewegen. Niets bijzonders. Er zijn vele plaatsen waar drie wegen samenkomen. Waar verder niets bijzonders valt op te merken geeft men zo'n driesprong de naam Driewegen. Het zijn gehuchten, vlekken, waarmee Zeeland rijk gezegend is. De dichter Jacques Hamelink belicht zo'n vlek in de bundel Herinneringen aan het verdwenen licht. Voor Aarnout de Bruyne was dat een reden om wat dieper in te gaan op het dichtwerk van deze Zeeuws Vlaming. jacques hamelink Jacques hamelink Bezoek aan het oude huis Aarnout de Bruyne Wat zich hier heeft afgespeeld. Voor iedereen een vraag, voor mij een weet. Hier kreeg ik op mijn ziel omdat ik Van Omhoog braveerde, zaten koude kwijlebabbels in zwarte kleren met jou over hel en hemel te touwtrekken; voor en na het zondagmiddagvarkensvlees tot onder de nokbalk door je nagezeten zwoer ik, bont en blauw geslagen bij de rebellen Blake en Rimbaud maar weer, maar geen hemelvuur dat mij nog wou verteren. —Ik wil me distantiëren, de vernislaag van discretie handhaven maar kan niet, overweeg brandstichten een bulldozer huren, alles in een kuil schuiven; voel me, over de veertig, solidair met de indringers en daal langs de trapleer naar beneden, heradem naast de uit de hand gelopen seringenbomen die bij herfstweer staan te potverteren. En dan nog, lulpraatjes van buren van eens komen als bromvliegen vermomd aanzeuren over de in geen jaren meer geknipte heg. De linde met mijn runeninscripties, vandalisme van toen, eerste aankondiging. Ik kan het mes nog in mijn vingers voelen, Solingen, Alfred Herder Sohn. Een zonnebloem, losbol die nooit genade vond, heeft naast de dèksteen van de beerput postgevat en triomfeert. Is het zo godver niet genoeg, wil ik nu eigenlijk nog weg of nooit meer weg? Hier ben ik opgegroeid, waar boeken hoogstens metamorfoseerden tot muizekeutels, heb ik me voor mezelf geschaamd tot ik aan het einde was van elk gevoel, als na langdurig en plichtmatig me aftrekken maar vretender; hier zat ik ingeklemd tussen tochtvrezende afdichters van kieren. Om je te bescheuren, alle deuren staan open nu allen het hazepad hebben gekozen. Als toen bij gelddiefstallen bespeur ik onraad in mijn rug en ja. Een buurtbewoner Steekt zijn afgezakt gezicht over de heg en informeert hij zag een wagen staan en praat van prikkeldraad, dat er niet is wat ik hier uitricht. Weet ik het wat me let. Ik sta, voor hem een schim, onder het stof, een aanfluiting omsingeld door aanpalend groen, en keer me verder naar het licht. Hij heeft gelijk. Ik ben een vreemde in je hof, een onguur heer die braak en vernieling heeft beraamd en dat verbloemt en nu met tegenzin maar toch twee stappen doet, zijn hand uitsteekt, zich vastklampt aan het laatste wat hij van je heeft, de achternaam. Driewegen in de Zak van Zuid-Beveland, of Driewegen tussen Hoofdplaat en Biervliet, of Driewegen langs de weg van Terneuzen naar Axel. Dijken en wegen treffen elkaar als bij toeval. Daar staat één lagere school; er is slechts één kruidenier en maar één kroeg, verder wat arbeidershuisjes tegen de dijk aan. De voordeur is op slot en wordt bij hoge uitzondering geopend; de achterdeur geeft altijd toegang. Op de lage zolder hangt het calvinisme tussen de balken. Een dakraam verschaft het beperkte uitzicht op de hemel. De dichter Jacques Hamelink wordt in 1939 in zo'n dorp geboren: Driewegen bij Terneuzen. Hij brengt er zijn gehele jeugd door. Maar als zijn debuut, de verhalenbundel Het plantaardig bewind, verschijnt en de literaire kritiek unaniem de loftrompet daarover steekt, verlaat hij het dorp van zijn jeugd en vestigt zich in Amsterdam. De verandering van platteland naar stad zal groot geweest zijn, maar altijd kleiner dan die andere stap: van gereformeerd calvinisme naar Blake, Rimbaud, Hölderlin en later vooral Dante. De literaire kritiek blijft allereerst geïnteresseerd in Hamelinks verhalen die herinneren aan zijn debuut. Voor zijn poëzie is van meet af aan minder aandacht. Zijn gezichten worden hermetisch genoemd. Slechts enkele fijnproevers nemen de moeite zich er in te verdiepen. Maar de dichter trekt zich daar weinig van sen, Hamelink wenst zijn eigen weg te gaan, omdat dat oe enige is die hem kan bergen in de verste, diepste en eenzaamste uithoeken van zijn bestaan. Daar moet het vooral gezocht worden volgens de dichter. Zijn stem wordt dun, zijn taal lapidair, alleen nog verstaanbaar v°or wie bereid is het uiterste onder ogen te zien. velen haken af. Zij herkennen weinig meer van de veelbelovende schrijver. Hsmelink probeert duidelijk te maken waar hij staat. H'J schrijft een aantal essays, waarin hij zijn dichterlijk landpunt uiteen zet (In een lege kamer een garendraadje, De droom van de poëzie). Daarin verdeelt hij de hedendaagse dichters in 'gesloten' en 'open' dichters. De open dichter is ontvankelijk voor het verleden; hij weet zich de voorzetter van de grote westerse cultuurstroom gevoed door christendom en klassieke oudheid. De gesloten dichter sluit zich daarvoor af; hij -de ware avantgardist- meent de eerste dichter te zijn. Hamelink bereikt er niet veel mee, behalve dat de avant-garde uit de jaren '60 en '70 hem nog meerde rug toekeert. Maar ook dat brengt de dichter niet van streek. Een consequentie van de eigen weg is ook het rücksichtslos herzien van het eerste werk. Hij stelt een verhalenbundel samen met verhalen die door hem op dat moment nog als belangrijk ervaren worden, de rest kan de lezer maar beter vergeten (Gehandhaafde verhalen). Ook de poëzie wordt aan eenzelfde kritische blik onderworpen; wat van de eerste bundels de toets der kritiek kan doorstaan zal bijeen worden gezet in Eerste gedichten. Zowel de essays over het dichterschap als de herziening van het vroegere werk horen bij de 40-er, die wil weten waar hij staat en terug kijkt op de weg die is afgelegd. Vanaf die tijd gaat de belangstelling voor het verleden ook in zijn werk toenemen. In de gedichtenbundel Responsoria (1960) beschrijft hij het overlijden van zijn moeder. In 1984 verschijnt de bundel Gemengde tijd, waarin Hamelink een aantal jaren overziet met de vragen wat er van hem geworden is, wat er nog is overgebleven van alles wat beleefd en waarin geloofd werd. Opvallend is daarbij dat in vergelijking met de eerste bundels de taal sterk is vereenvoudigd. Deze bundel werd vorig jaar bekroond met de Herman Gorterprijs. Het juryrapport bevat o.a. de volgende typerende passage: 'In meer dan twintig jaar heeft Hamelink zich met een reeks boeiende poëziebundels ontwikkeld tot een dichter wiens werk niet onder het hoedje van een stijl of een stroming te vangen is, een dichter die op een eigen plaats staat, een eigenzinnig dichter misschien, maar zeker een van wie de naam zich niet uit de 14 I april 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Mooie moeite / Uitblad voor Zeeland | 1986 | | pagina 9