-12-
komen, eisen grote kapitaalsinvesteringen, die later wel eens
niet rendabel blijken ue zijn. In enkele gevallen moet een
reeds aangevangen ontginning worden stopgezet, soms door
een ongunstige conjunctuur, soms ook, doordat men stuit op
tegenwerking van de plaatselijke dorpelingen, die deze
marginale gronden als gemene weide waren gaan beschouwen.
Bekijken we thans enkele karakteristieke nederzettingen
in het land tussen Schelde en Bender, waar dus reeds
vroeg in de Middeleeuwen een versnipperde bebossing wordt
s-angetr off enen veel sporen worden gevonden van Gallo-
Bomeinsa en Germaanse bewoning.
Tussen Gent en Aalsti het dorp Vlierzele. Het bestaat uit
twee kernen; Papegem en Vlierzele. Het "-gem" toponym
wijst op vorming rond een hof, de hof van Papo. Vlierzele
is een zele, dus een ontginning, in de bossen (Vlier).
Het onstaat later, in de 7e eeuw en is op veeteelt inge
steld. Papegem op de akkerbouw; PapegemkouterIn de 11e
eeuw wordt Papegem overgenomen door de St. Pnafsabdij.
Boor rooiing van bos worden twee nieuwe kouters aangelegd,
zodat het land nu volgens het drieslagstelsel kan worden
bewerkt. In de 12e en 1 Je eeuw wordt de tussen Papegem en
Vlierzele overgebleven woeste grond ontgonnen, waarbij
wordt uitgegaan van de z.g. driessen, grote driehoekige
pleinen, op driesprongen tussen de wegen gelegen.
Dezelfde gang van zaken kunnen we waarnemen bij de dorpen;
Voadelgem, St, lievenc-I-Ioltem, Munkzwalm e.a. Een primi
tieve boerengemeenschap -gemtoponym) verricht enig par
ticulier ontginningswerk, in de 8e en 9e eeuw. In de 11e
en 12e eeuw wordt de ontginning op grote schaal ter hand
genomen door een financieel krachtig lichaam, de graaf, een
abdij, of beide. Er wordt een kerk gesticht, een centrale
hoeve en in de eerste plaats worden de hoge droge gronden
geschikt gemaakt voor ouw, zodat het drieslagstel
sel lean worden doorgevoerd. Dit land behoort dan bij de
herenhoeve en is in grote blokken verkaveld. Aan de grenzen
ervan vinden we een verdeling in smalle percelen, repel
percelen, bestemd voor de onvrije of halfvrije boeren, die
rond de hoeve wonen. In de 12e en 13e eeuw komen vervolgens
de marginale gronden aan de beurt, en begint de eigenlijke
dorpsgemeenschap zich te vormen.