- 10 - digweg gevangenis, en dit woord zegt reeds voldoende over zijn hedendaagse bestemming. Onze wandeling dwars door de oude stad heeft ons op het hoogst gelegen punt gebracht, op de vroegere "dam", de eerste, primi tieve dijk. Dicht bij deze plek bevindt zich het stadhuis, om geven door eerbiedwaardige huizen, met drievoudige bogen, en met elegante, verweerde spitsbogen, verbrokkeld door ouderdom, geteisterd door de regen en aangevreten door de zeewind. Het stadhuis zelf is ook eerbiedwaardig, maar dat is dan ook alles. Zijn bouwtrant is allesbehalve zuiver en het is duide lijk, dat het niet achter elkaar is voltooid. De twee deuren beneden, met hun mooie spitsbogen zijn uit het eind van de 15e eeuw of het begin van de 16e. De vensters van de eerste verdie ping zijn niet in een bepaalde stijl of in een nauwkeurig aan te geven tijdperk onder te brengen, en de twee versierde punt- geveltjes, die aan de straatkant naast elkaar staan, zijn uit het midden van de 17e eeuw. De bekroning van deze samengestelde gevel wordt gevormd door een rare, vreemdsoortige klokketoren, japans, chinees, russisch en byzantijns tegelijk, met bolvormige lijnen, opgeblazen in het midden, opengewerkt van binnen, aan de randen uitgesneden, stekelig door allerlei punten, pinakels en tinnen. Aan alle kanten ontdekt men onvoorziene rondingen, verdraaide profielen en vooruitspringende delen; het geheel eindigt in een prachtig beeld van Neptunus, dat de functie van weerhaan heeft, verguld, gewapend met drietand, en dat de golven, die van alle kanten zijn merkwaardig uitzichtspunt omgeven, een eeuwigdurend, luch tig, "quos ego" schijnt toe te roepen. In het stadhuis kan men een mooie schouw bezichtigen, met be langwekkende wapenschilden van de steden en dorpen van Schouwen; een primitief vaartuig, gemaakt van dierenvellen; een zilveren drinkbeker en het zegel van Koning Lodewijk. Tien minuten zijn voldoende om deze stedelijke schatten de aandacht en bewondering te schenken, die hun toekomt, en in de mening, dat we nu wel af- Quos ego ik zal ze. Vergilius, Aeneis I, 135-

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1968 | | pagina 12