- 14 - Na de eerste wereldoorlog heeft Nederland de bestaande loods gelden verminderd met een percentage, dat overeen kwam met de verlaging van het loodsgeld voor de Scheldevaarders door de waardevermindering van de Belgische frank. De uitgaven over troffen nu verre de inkomsten. Naast de algemene loodskas bestond er in ieder distrikt een onderstandsfonds. Hieruit werden de sociale uitkeringen gedaan. Voor onze begrippen waren deze bedragen klein, maar omstreeks 1850 vermoedelijk een flinke ruggesteun. De uitkeringen waren in het ene distrikt hoger dan het andere: een loodsschipper die wegens ouderdom-of ziekte de dienst had moeten verlaten, ontving 3 tot 4 gulden per week. In 1920 werden de loodsen rijksambtenaren en in 1922 werden ze in het burgerlijk pensioenfonds opgenomen. Het loodswezen is in zes districten verdeeld. Aan het hoofd van een district staat een directeur, die hoofdofficier bij de Marine is geweest. De directeuren worden bijgestaan door com missarissen en soms door adjunct- commissarissen. De Vlissingse loodsen 'worden verdeeld in zee- en binnenloodsen. De zeeloodsen brengen de schepen van buiten tot aan de rede van Vlissingen, of omgekeerd, de binnenloodsen varen met de schepen van Vlissingen naar Antwerpen, of omgekeerd. De Terneuzense loodsen behoren tot de groep binnenloodsen, maar zij verrichten hoofdzakelijk loodsdienst op het kanaal van Terneuzen naar Gent. Een Nederlandse loodsboot ligt bij de Middensteenbank om de loodsdienst voor het Oostgat te verzorgen. Bij- Ostende bevindt zich een Belgische loodsboot om de schepen, die door de Wielingen binnenkomen van een loods te voorzien. Deze beide schepen hebben zowel Nederlandse als Belgische loodsen aan boord. Toen België in 1839 een onafhankelijk koninkrijk werd, kregen de Belgen o.a. het recht om schepen te beloodsen uit volle zee, bestemd voor Belgische havens aan de Schelde of aan het Belgische gedeelte van het kanaal van Terneuzen naar Gent en omgekeerd. Nederlandse loodsen bleven echter schepen naar Ant werpen en Gent loodsen. De gezagvoerder van een zeeschip mocht kiezen tussen een Belgische en Nederlandse loods. Veelal meen de mën verplicht te zijn een Belgische loods te nemen, omdat

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1968 | | pagina 16