- 7 - omringende maaiveldDe verzamelde scherven zond hij ter deter minatie aan Dr J.H. Holwerda, Rijksmuseum van Oudheden te Lei den, die hierover in de Oudheidkundige Medcdeelingen (oudé reeks h, p. 56) berichtte "De heer A.E. van Giffen, phil. cand. te Groningen.... zond ons een collec'ie scherven ter be oordeling, door hc-m in verschillende vluchtheuvels van Zeeland verzameld. Daar mij dergelijk materiaal uit deze vluchtheuvels nog niet bekend was, interesseerden ze mij bijzonderOm een rond jaartal te noemen, bij de geheele collectie was geen enkel stuk aanwezig, dat ouder behoeft te zijn dan 1000 na Chr." Van Giffen verwerkte zijn eigen waarnemingen en Holwerda's determinatie in een artikel over "Het dalingsvraagstuk der Allu viale Noordzeekusten" (p. 12-16). De Hazenberg (in de tegen woordige gemeente Mariekerke) is daarbij afgebeeld. Dit artikel, nummer 2 in de lijst van Van Giffen!s publicaties, vertoont reeds alle eigenschappen, die kenmerkend voor hem zijn eigen originele waarnemingen ter plaatse, gedegen kennis van de literatuur over het onderwerp en conclusies ten opzichte van een vraagstuk van veel wijder strekking. Het vraagstuk dat toen in verband met terpen het meest de aandacht trok was daling van de bodem van Nederland en (of) rijzing van de gemiddelde stand van de zeespiegel. In dit verband besprak Van Giffen in 1916 nogmaals zijn waarnemingen in Zeeland (p. 167-169). In October 1922 bezocht Van Giffen het werkterrein en de verzamelingen van J.A. Hubregtse te Burgh (Schouwen) en bezich tigde een bergje te Duivendijke. Van Giffen was als bioloog opgeleid en wees in zijn proef schrift van 1913 en wederom bij de opening van zijn Biologisch- Archaeologisch Instituut te Groningen in 1922 erop, dat vele conclusies over de levenswijze van oude bevolkingsgroepen moge lijk zijn, als men bij opgravingen niet slechts artefacten ver zamelt en paalgaten tekent, maar ook let op plantenresten, schelpen, en beenderen van jachtbuit en huisdieren. Ir J.A. Trimpe Burger en schrijver dezes, beiden eveneens in biologische richting opgeleid, volgen deze raad door Van Giffen (en reeds veel eerder door de Zwitser L. Riitimeyer) gegeven, bij oudheid kundig bodemonderzoek in Zeeland van harte op. Persoonlijk heb ik Van Giffen voor het eerst geobserveerd tijdens het Natuur- en Geneeskundig Congres te Groningen in 1925. Toen, een krachtige veertiger op een motorfiets, met de fragiele professor Gosses als duorijder, geleidde hij een groep

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1973 | | pagina 15