- 15 -
PAUL'S Grundriss der germanischen Philologie3s Teil, abt. XI
Mythologie. Biz. 37^.
RAMAER, J.G. De daling van den bodem van Nederland ten opzich
te van den gemiddelden zeewaterspiegel, in verband met do
waarnemingen betrekkelijk het Amsterdamsch peil.
Tijdschrift van het Kon. Instituut van ingenieurs 1907-1908.
Verhandelingen blz. 1 -58. (Nehalennia blz. 50)
REALLEXIKON der germanischen Altertumskunde; hrgs. von Johs
Hoops. Bnd 3. Strassburg, 1915-1916. Blz. 301.
REVILLE, A. Un autel de Nehalennia.
Revue Celtique II (1872), blz. 18-20.
RIESE, A. Das rheinische Germanien in der antiken Inschriften.
Leipzig, 191 IfBlz. 350 - 351.
ROCCHETTI, L. Nehalennia.
Enciclopedia dell'Arte Antica V 1963blz. 400 - 401fig.
527.
ROSCHER, W.H. Ausführliches Lexikon der griechischen und
rëmischen Mythologie. Leipzig, 1897 - 1909- End 3, kol. 76-86.
SALLE, L. DE LA. Croyances et légendes du centre de la France.
T. II. Paris, 1875. Blz. 42-44.
SCHNEIDER, H. Germanischer AltertumskundeMünchen, 1951.
Blz. 244, 246, 248, 263 en 287.
SCHONFELD, M. Wërterbuch der altgermanischen Personen- und
Vëlkernamen. Heidelberg, 1911. Blz. 170-171.
STEENHUIS, J.F. Beschouwing over en in verband met de daling
van den bodem van Nederland.
Verhandelingen der Koninklijke akademie van Wetenschappen te
Amsterdam, 2e sectie, dl. XIX, no. 2 (1917), blz. 61
