- 3 -
INLEIDING.
Opgelegde bedevaarten.
Opgelegde bedevaarten vormden een belangrijk bestanddeel
van het straf fensysteem in de middeleeuvirse wereldlijke rechtspraak
in de Nederlanden. Invloed van de Kerk op de wereldlijke straf-
praktijk is hierin duidelijk, daar immers bedevaarten een devo
tioneel verschijnsel zijn. Bedevaarten als opgelegde boetedoening
komen vanaf de zesde eeuw in de kerkelijke rechtspraktijk voor en
werden ook voor wereldlijke misdaden zoals verwantenmoord opge
legd. Dat .laatste gebeurde eveneens als onderdeel van composities
waardoor de sippen van dader en gelaedeerde met elkaar werden ver
zoend, zodat de-vrede tussen beide partijen en de vrede van de
gemeenschap, die door het gepleegdedelict eveneens verbroken was,
werd hersteld. Zo'n zoenverdrag droeg in principe een vrijwillig
karakter en kan gezien worden als .een handeling die gerechtelijke
vervolging van de misdadiger voorkwam. Door de primitieve metho
den van opsporing, bewijsvoering enz. in de oudere rechtspraktijk
was een- zoenverdrag dikwijls de enige methode om een misdadiger te
laten boeten. De Kerk accepteerde de germaans-rechterlijkë prak
tijk van composities', ook al omdat daardoor het toepassen van
lijfstraffen enigermate werd teruggedrongen. Een bedevaart bete
kende .als onderdeel van zo'n zoenverdrag in wezen een verbanning
(zeker ;in de periode tot in de negende eeuw, toen peregrination es
wèl in-tijd, echter niet in doel werden omschreven), 'waarbij te
vens de misdadiger vergeving van zijn zonden kon verwerven.
Door het aflaatsysteem (sedert de elfde eeuw) kreeg deze laatste
mogelijkheid een verdere uitbreiding.
In de bepalingen van straffen op overtreding van de pax en
treuga Dei (vooral in de elfde eeuw) komen enige keren bedevaar
ten voor en dezepraktijk werd overgenomen door de Inquisitie
die vanaf ca. 1235 de eenheid van de Kerk tegen ketterij moest
beschermen. In de dertiende eeuw werd dé bedevaart ook opgenomen
als onderdeel van een drietal strafmogelijkheden in het kanoniek
recht: zij werd beschouwd als een poenitentia publica non solem-
nis (een niet-plechtige openbare boetedoening), die aan gees
telijken voor ernstige-en aan leken voor minder ernstige mis
drijven kon wórden opgelegd. Geestelijken werden daarbij ook ge
degradeerd (of moesten een andere speciaal voor geestelijken be
stemde kanonieke straf ondergaan), zodat daardoor het verschil
in ernst van het misdrijf, dat ogenschijnlijk ten nadele van de