Dit was meestal werk voor de stille wintertijd, evenals het draaien van de bussen
(doppen van de wie 1 naven),die uit olmenhouten takken werden gemaakt, die een jaar
lang waren gewaeterd. Al dit "bijwerk" bleef ook in volgende generaties
nog lang tot het ambacht van de wagenmaker behoren.
Werktijden: 's morgens van 4 tot 7; 8 tot 12; 's middags 1 tot half vier
en 4 tot 7- Des winters werd 's ochtends om 6 uur begonnen.
Tenslotte een notitie over de "mechanisering" van het bedrijf tusen 1908
en 1930, door Fraanje gegeven:
1908 Een lintzaagmachine aangeschaft, die we met de hand moesten dragen.
1919 Een Iangbouwmotor op wielen overgenomen, om de zaagmachine te be
dienen en een draaibank. Ook een boormachine gemaakt van een oude ijzer
boormachine, horizontaal werkend.
1928 Een (gebruikte) vlakbank-schaafmachine en (van?) diktebank.
1930 Een nieuwe van diktebank en nieuwe wielenbank, met apparaten om
onderdelen te maken.
Hiermee eindigt de opsomming van de vernieuwingen. Ze lijken slechts moei
zaam tot stand gekomen: eigen vindingrijkheid moest dikwijls bijspringen,
omdat het aanschaffen van nieuwe machines te duur was. Werd het in de twintiger
jaren steeds moeilijker het ambacht van de wagenmaker lonend te maken?
Fraanje's somber commentaar "na 1930 al maar minder werk" wijst in die richting.
Nog tot 1939 houdt hij vol. Dan komt de omschakeling van het ambacht, dat hem
lief is tot winkelbedrijf. Eerst "verkoop"van landbouwgereedschappen en huis
houdelijke artikelen, gevolgd door een agentuur van butagas. Zo gaat het
door tot 1962. Van het oude kunstvolle ambacht blijft alleen de herinnering.
DE SCHOUWSE MENWAGEN.
In de opgaven van de Schouwse inzenders M.C. Boot(Renesse) en P.J. van
Langeraad (Noordgouwe) komt de verwantschap tussen het thoolse en
schouwse type naar voren. Op beide eilanden kent men alleen van achter
de over 1oapterwij 1 ook het gebrui k van de korte en 1ange wie:g'outen
(of-'outers) karakteristiek is. Beide inzenders geven als functie de
verbreding van de laadruimte bij het mennen van hooi en schoofgoed en
tekenen aan op welke manier deze rondhouten, steunend op de rongen, met
elkaar waren verbonden.