-18- Alleen St. Annaland gaf al iets omtrent de menwagen in bedrijf.P.J. van Langeraad geeft door de bijzondere aandacht, die hij besteedt aan HET OPTUGEN EN OFTUGEN VAN HET OPPERTUUG de menwagen in vol bedrijf en zijn verschillende onderdelen in hun functies getoond Het oppertuug is de gezamelijke naam van alle delen boven de boomplanke. Deze zijn, in tegenstelling met het onderstel, alle uitneembaar, zodat de wagen kan worden aangepast aan de werkzaamheden, van het peemennen af, tot het mi s r i eën toe. Hoewel enkele werkzaamheden al ter sprake zijn gekomen, laat ik de bijdrage hier in haar geheel volgen, als een beeld van de menwagen in actie, in verband met de verschillende wijzen van laden. Bij het mennen van hooi en schoofgoed deed, behalve de reeds genoemde wie"g'outen de hek voor 1adder)dienst, opgezet tegen het voorste korte wiegoutWas de voer hooi geladen, dan werd het d.m.v- pongerboam en pongertouwe vastgelegd. De pongerboam werd onder de (bovenste) sport van de voorladder gestoken en met behulp van pongertouwe- enkele en dubbele schiefloap (katrol) over het voer vastgesjord; de einden van de pongertouwe werden aan de achtertui ten van de z i e1 adders geknoopt. Over de wijze waarop schoofgoed (tarwe, gerst enz.) werd geladen tekent Van Langeraad aan: Eerst werd de bak volgelegd in de lengte, ter hoogte van de z i eI addersdaarna werd op de wi e:g'outen aan weerszijden een rij schoven gelegd met de aren naar binnen, dan volgt de zgnop'artlaege, eveneens met de aren naar het midden. Zo werd, steeds van voren naar achter, laag na laag afgewerkt. Als bovenste volgde nog een dubbele op 'artlaege en tenslotte een rij schoven, die kop-in-pint werd gelegd, d.i. om-en-om, beurtelings links en rechts. Het vastleggen van het gehele voer was gelijk aan die van het hooi, maar met één sch i ef1oap door de ponger touwe Bij het bepalen van de hoogte der lading moest met bepaalde factoren (hoogte v.d. mendeuren van de schuur, het passeren v.e. viaduct e.d.) rekening worden gehouden. Vandaar de spreekwijze, ons indertijd door J. Kreune uit Heinkenszand opgegeven: "Je mo nie altied in 't óogste gat wille poemere'.' (W.Z.D. 734,art. poengere(n) wat in 't Ned. zoveel is als:niet altijd het onderste uit de kan willen hebben. Het oparten werd aangepast aan de aard van het gewas. Zo werd bij een voer vlas, dit laden steeds in de lengte gedaan met de bollen naar onder, in verband met het vasthouden, "aeken" van de vlasbollen. Een veel eenvoudiger optugen was voldoende bij het vervoer van zakgoed aardappelen, uien e.d.; men gebruikte dan de wagen alleen met zieladders en achterladder. Een normaal voer zakgoed bestond uit 35 zakken: 21 (3x7) vóór en 14 achter, met een ruimte er tussen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1976 | | pagina 18