-5- Het schip, genaamd "De Vliegende Visch", was een snauwschip. "Een snauw was een klein oorlogs- of koopvaardijschip getuigd als een brik, waarbij direct achter de grote mast tussen dek en de mars een dunner rondhout of snauwmast was geplaatst. Langs dit rond hout werden de gaffel en de rakbanden van het brikzeil gehesen; de boom was er aan be vestigd" (1*0. Dit tweemast-scheepstype, met een relatief kleine bemanning, was van de 17e-19e eeuw in gebruik. Over "De Vliegende Visch" werden geen nadere bijzonderheden, als bouw- en sloopjaar e.d., gevonden. De reders van het schip waren blijkens de titelpagina van het journaal de heren Boursse, De Superville en Smith. Achter deze achternamen gaan (hoogstwaarschijnlijk) de navolgen de personen schuil (15): Hendrik Boursse woonde in de Korte Delft en was van 1725-1760 directeur van de Levantse handel (16) Jacques de Superville (1729-1763) was kiesheer, griffier van de thesaurie en van 1751- 1763 directeur van de Levantse handel, hij woonde in de Lange Pieterstraat, Jacobus Smith (ca. 1723"1805) woonde in de Korte Pieterstraat, later in de Lange Gist- straat, hij was griffier 1763—1767) en later directeur van de Levantse handel 1767" 1805). Deze drie Middelburgse kooplieden reedden tesamen "De Vliegende Visch" uit. Vermoede lijk hebben zij meerdere schepen bezeten, in ieder geval werd voor hen in 1762 een schip genaamd "De Meermin" gebouwd' (17) Het scheepsjournaal, bijgehouden door kapitein Pieter Pieterssen, vangt aan met 19 juli 1762 en eindigt vrij abrupt met maart 1767- De reizen die "De Vliegende Visch" in die jaren maakt zijn de volgende: 1762—163 van Scandinavië naar Spanje, 1763 van Spanje naar Middelburg, 1763 van Middelburg naar Bergen (Noorwegen), 1763~164 van Bergen naar Napels, 176*» van Napels naar Amsterdam en vandaar naar Middelburg, 176*»- '65 van Middelburg naar Barcelona, 1765—167 diverse tochten aan de Spaans/Portugese kust, 1767 van Portugal naar Middelburg. Hoofdzakelijk worden peilingen, metingen en koersen in het scheepsjournaal vermeld, toch vinden we er ook andere zaken in zoals uit de hierachtervolgende passages blijkt. Gezien de schrijfwijze van de kapitein (woorden als Platz, Kulte en dunckel) en ge zien de herkomst van het manuscript (l8) mogen we o.iconcluderen dat kapitein Pieter Pieterssen van Duitse afkomst was. Persoonlijke gegevens omtrent Pieterssen konden niet getraceerd worden. TRANSCRIPTIE VAN ENIGE PASSAGES UIT HET SCHEEPSJOURNAAL (Woensdag 18 mei 1763 komt te Oostende een loods uit Middelburg aan boord genaamd Jan Dolck). De Mandt Dat Mae i j Dingsdagh 31 V/ons daghs 1 Juni j Donnersdag 2 Vreydaghs 3 te Oostende in de Haven leeggende en op De Reijs naar Middelburg en daar in de Haven leeggende des morgens te 7 uren gingen wij ten Ancker Effen binen De buyterste tonnen van De Doerloij op 6 vam watter don hadden wij 3 tonen buijten ons 1 Rode 1 Witte 1 Swarte midden int watter en de witte daar beoosten es vormiddaghs te 1 ur ligten weer ons Ancker op en gingen Zeijl stocken 1 Reef int vor marszeijl de wint nog vant Z:0: met en steijve koulte teegens den avonts of nemende koulte en de wint vant 0:Z:0: te 6 uren gingen wij weer ten Ancker Effen binen de ton No. 1 die in de Doerloije leit op 6 vam watter des morgens de wint van Z:0: met een kleine koulte en Reegening weer teegens 3 uren ligten wij ons Ancker op en lofweerden opwardt teegen 7 uren quamen op neffen het Carsteel van Rametis don liep de wint op W:Z:W nog Reegenig weer en kleine koultie kreegen doen en binenlodts aan bordt en quamen dan in vorwatter van Middelburg en kreegen Parden vor die ons optrocken en te 8 uren quamen Effen binen in de Haven Van De stadt Middelburg seetten ons bot uijt en maackten Reedig schip Es agtermiddaghs halden met hoog watter en stuck weeg verder nae binen tue in De Haven en maackten het schip daar fast agter en vor met tauen an de wa11 De wint Zuijdlijck met moij warrem weer drogden ons Zeijllen en slugen die ov en Harpeusten ons masten Des morgens en Es vormiddaghs maackten buijten en binen bords schon schip en als in Order

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1976 | | pagina 5