5 dorp werd van 1646 af geen rente meer voor de geleende kapitalen uitgekeerd. De schuldeisers namen dit niet en begonnen onder leiding van Marinus Struyve een procedure voor het Hof van Holland met als inzet het dorpshuis en de impost op de tappers. Het kwam zover dat de substi tuut schout Limburch in Den Haag in 1660 op kosten van het dorp is gegijseld en dat het Hof een curator aanstelde, die het raadhuis met het uurwerk en het in 1666 afgebroken schuurtje achter het raadhuis op 12 juni 1662 verkocht aan de dijkgraaf en schepen Yeman de Waeyer voor een bedrag van 102.-. Deze kocht het door achterstallig onderhoud vervallen gebouw om te voor komen dat de verkoop aan anderen zou leiden tot verder ongeluk van het dorp en in het bij/on der tot „disrespect van de ambachtsheer, de prins van Oranje". 4) De magistraat verzoekt nu de Oranjes om de koop van het gebouw over te nemen en een bedrag te schenken voor het herstel van het rechthuis, de kade en het spui. Amelie van Oranje stelt dan 200 beschikbaar met de uitdrukkelijke voorwaarde dat het gebouw steeds door het dorp moet worden onderhouden. De overdracht en de koop zijn op 22 december 1664 door het hof van Holland bevestigd, zodat in feite het gebouw toen eigendom van de Oranjes was geworden. Merkwaardig genoeg staat het raadhuis bij de instelling van het kadaster in i832 ten name van de burgelijke gemeente Scherpenisse, terwijl uit niets blijkt dat de gemeente het gebouw heeft terug gekocht. VERBOUWINGEN. Bijna twee eeuwen verstrijken. Inmiddels is met de Franse tijd een gemeentebestuur gekomen, zoals we dat in grote lijnen nog kennen. Economisch gezien is in het bijzonder de eerste helft van de 19e eeuw een zeer slechte tijd. Het dorp heeft ternauwernood middelen om de allernoodzake lijkste herstellingen uit te voeren. Het raadhuis, evenals b.v. de onderwijzerswoningzijnbouwval- lig. Hoe dringend herstel nodig is, getuigt een instorting van het keldergewelf met een groot deel van de vloer van de bovenliggende zaal in de eerste maanden van 1842. Kort voordien had de gemeenteraad besloten het gebouw, dat de bestuurders te groot en ongereifelijk vonden, doelmatiger in te richten door het verplaatsen van de voordeur uit het midden naar de plaats van het linker raam en een binnenmuur op te trekken. Het keldergewelf dat niet meer was te herstellen, is dat jaar afgebroken en opgevuld met grond uit de spuikom. De verv anging van de ingestorte stenen vloer door een houten moest tot het volgende jaar wachten. Wel werd de voorheen onderkelderde „voorvloer" met een binnenmuur afgescheiden als vergaderkamer. De toestand van het gebouw blijft echter zorgwekkend. Uit de raadsnotulen van 7 augustus 1846 blijkt dat verdere herstellingen dringend noodzakelijk zijn om ongelukken te voorkomen. Vermoedelijk waren de hoge zijgevels sterk uitgeweken, zoals dat u nog te zien is aan dc resterende zijgevels. Een plan tot herstel van het gebouw in een tijdvak van 6 jaar werd geraamd op./' 3226.20. terwijl de bouw van een nieuw gemeentehuis met het materiaal van het oude gebouw geraamd werd op 2400.-. De tijd om deze plannen te verwezenlijken was echter niet gunstig. Door de mislukte aardappel en roggeoogsten, het volksvoedsel bij uitstek, van 1845 en 1846 dreigde de honger. De gemeente heeft toen leningen gesloten voor voedselaankopen. In de winter van 1845/1846 was de situatie zo erg, dat 433 van de 1175 zielen tellende bevolking van Scherpenisse op deze hulp was aan gewezen.Deze plannen waren gezien de geldzorgen niet uitvoerbaar. Men wilde het gebouw echter ook niet afbreken en in een herberg trekken, zoals in veel andere gemeenten het geval was. In de september-vergadering van dat jaar kwam de burgemeester met een nieuw voorstel. Het gebouw met de torens en schoorstenen zou tot op zekere hoogte worden afgebroken en vervolgens opnieuw onder de vermaakte oude kap worden gebracht, terwijl aan de achterzijde een brandspuithuisje zou worden gebouwd. De gildekamer op de verdieping zou door een houten schot in tweeën worden gedeeld en bereikbaar worden via een trap in het gebouw. Met aftrek van de te verkopen afbraak zou dit slechts 331,12 bedragen. Nog hetzelfde jaar werd hiertoe beslo ten en in 1847 uitgevoerd. Het leien dak is toen vervangen door een pannendak. Om tot een gro tere besparing van de gemeentelijke uitgaven te komen besloot de gemeenteraad het 17de eeuwse dorpsuurwerk te verkopen, wat 40.- aan onderhoud en bezoldiging zou besparen. Later blijkt echter dat het uurwerk, dat geen halfuurslag bevatte, niet is verkocht. Waarschijnlijk heeft men toen alsnog een klokketorentje op het dak geplaatst. Vijftig jaar later was dit torentje verrot,

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1977 | | pagina 7