-26-
en deze met dit archief te verenigen.
Wat betreft de uitbreiding van de verzameling moet eerst de vraag worden beantwoord
of het Genootschap in deze nog een taak te vervullen heeft en of deze niet door de
Museumstichting is overgenomen. De werkgroep meent dat voor het Genootschap op dit
punt nog wel degelijk een taak ligt. Ook al heeft men gemeend dat de instelling van
de Museumstichting een oplossing zou brengen voor alle problemen t.a.v. de verzame
lingen, de ervaring heeft geleerd dat dit niet in alle opzichten het geval is geweest.
Een ongelukkige consequentie is bijvoorbeeld dat de meeste aanwinsten sinds 1961 de
Museumstichting ten goede zijn gekomen, zodat van een verdere uit- en opbouw van de
verzamelingen van het Genootschap geen sprake meer is. Gesteld mag worden dat de fi
nanciële positie van de stichting niet zodanig is dat alle gewenste aankopen kunnen
worden gerealiseerd. Een budget van 10.000,-- jaarlijks voor aankopen is nauwelijks
voldoende om een representatieve verzameling moderne Zeeuwse kunst op te bouwen.
Van een opvulling van verdere leemten in de verzameling kan geen sprake zijn. Gezien
de vele terreinen die de verzameling bestrijkt is de bezetting van de staf van het
museum ook te gering om alle mogelijkheden tot aanwinsten nauwlettend in het oog te
houden, afgezien van het feit dat men niet kan vergen dat deze met zo vele terreinen
vertrouwd is. Wij menen dan ook dat de Museumstichting door deze oorzaken op het punt
van uitbreiding van de verzameling tekortschiet.
Waar het Genootschap zich nog steeds op het standpunt stelt legaten van schenkingen te
moeten accepteren zou het een innerlijke tegenspraak zijn te beweren dat het verwerven
van voorwerpen door aankoop niet meer tot de taken van het Genootschap behoort. Te
meer daar de stichting niet bij machte is die aankopen te doen die noodzakelijk zijn
om leemten op te vullen, zou het Genootschap deze taak weer ter hand moeten nemen.
Toen het museum naar het abdijcomplex werd overgeplaatst constateerde de directeur
dat het meer de naam van rariteitenkabinet dan die van museum verdiende. Deze con
clusie was juist. De verzameling bevat veel curiosa, maar toont grote leemtem op het
gebied van de 17e en 18e eeuwse schilderkunst en kunstnijverheid. In deze leemtem kan
alleen door een drastisch aankoopbeleid worden voorzien. Het is een feit dat zich
jaarlijks gelegenheden voordoen om stukken van belang te verwerven. Zo was enige jaren
geleden een unieke Zeeuwse kast in de kunsthandel, een absoluut hoogtepunt van Zeeuwse
kunstnijverheid in de eerste helft van de 17e eeuw. Het vorig jaar werd een verguld
zilveren beker aangeboden, destijds ter gelegenheid van de bedijking van de Hoofd
plaatpolder aan een der Gecommitteerde Raden aangeboden. Regelmatig komt in de kunst
handel werk van Zeeuwse zilversmeden voor en van in Zeeland werkzame schilders uit
de 17e en 18e eeuw. Hoewel de Zelandia illustrata niet direct lacunes vertoont, doet
zich nog regelmatig de kans voor de collectie te verrijken. Ook de numismatische ver
zameling komt voor verdere aanvulling in aanmerking. Het kan ook noodzakelijk zijn
om op korte termijn voorwerpen van historische of kunsthistorische waarde aan te kopen
die uit de provincie dreigen te verdwijnen. Men denke b.v. aan kerkbesturen, die
avondmaa1zi Iver verkopen, zoals enige jaren geleden te IJzendijke plaatsvond.
Een aankoopbeleid kan tevens een stimulans zijn tot schenking en legatering van voor
werpen of fondsen. Wanneer men ziet dat een instelling waardevolle aankopen doet zal
men sneller geneigd zijn om geld of voorwerpen voor het Genootschap te bestemmen.
Met het oog op de hierboven gedane suggesties zou het nuttig zijn om enigzins tot het
oude stelsel van conservatores terug te keren, ten dele voor het beheer van die on
derdelen die onvoldoende aandacht krijgen, ten dele voor het benutten van alle moge
lijkheden tot uitbreiding en het bijhouden van de inventarissen van de eigendommen
van het Genootschap. Dit zou wellicht door de Museumstichting ongewenst worden geacht,
maar het is de realiteit dat het eigendomsrecht bij het Genootschap berust en de
Stichting slechts bruikleennemer is. Deze dualiteit tussen eigenaar en bruikleenne
mer is naar onze mening een constructie die een stabiliteit in het beheer garandeert.
Aanstelling van conservatores van de zijde van het Genootschap, zou de balans, die
door verslapping van de aandacht van het Genootschap voor de verzameling wat uit het
evenwicht is geraakt, weer in rust kunnen brengen.
Wij hopen dat er in de nabije toekomst een herbezinning komt op de taken van het Ge
nootschap met betrekking tot de verzamelingen; dat het afstoten van onderdelen wordt
stopgezet, dat een adequater beheer plaatsvindt van de bestaande verzamelingen door de
aanstelling van conservatores, dat het Genootschap weer actief gaat deelnemen aan de taak
om voorwerpen, voor de wetenschapsbeoefening en geschiedenis van Zeeland van belang,
te verwerven. Het moet mogelijk zijn om voor deze taken de vereiste fondsen te vinden.
Het bestuur van de werkgroep drs. J.H. Kluiver, voorzitter,
historie en archeologie, T. van der Aalst, secretaris
Middelburg, 16 juni 1976.