HET RECHTSKARAKTER DER UNIE VAN UTRECHT mrW.Vermaas De herdenking van de Unie van Utrecht heeft de pennen van vele historicidaaronder enkele kerkhistoriciin beweging gebrachtdoch de juristen,zelfs de rechthistoricihebben geen aanleiding gevonden ook hun bijdrage te leveren. Dit opstel bedoelt deze leemte enigzins aan te vullen. De eerste rechtsvraagdie men kan stellen,is wie de partijen waren bij het verdrag en welk recht zij daartoe hadden.Daar toe dient men wel terug te gaan tot de eerste jaren van de tachtigjarige oorlog.De landsheren,waarvan wij ons beperken tot Philips II hadden souvereine rechten,doch hun macht was niet onbeperkt en deze beperkingen berusten op gewoonte en privilege.De landsheer was zijn macht ergelijk te buiten ge gaan en vooral de inquisitie werd door de bevolking gehaat. De weerstand daartegen gaf dan ook de kracht aan de opstand. Over de belastingmaatregelen kon men nog onderhandelen doch over de religie was geen compromis mogelijk,al werd dit meermalen beproefd. De grondslag in de verhouding tussen vorst en volk zocht men in de huldigingseed.Het volk zou zijn privileges verliezen, wanneer het die eed niet naleefde en de vorst zou de rege ring verliezen,wanneer hij de zijne brak.Reeds in de veer tiende eeuw had Filips van Leiden de vraag gesteld,of het volk zich zelf mag helpen.Hij meende van wel,omdat bij ge breke van een gewoon middel men zijn toevlucht mocht nemen tot een buitengewoon middel.In Brabant kon men zich beroepen op de "Blijde Incomsta" of "Joyeuse Entree" van 1356,waar in geformuleerd was,dat de onderdanen van hun eed ontslagen wa ren bij schending van dit privilege.Keizer Maximiliaan had dit voorrecht in 1488 algemeen gemaakt,dus voor de patrimo niale gewesten.Volgens Fruin was dit niet wettig,omdat hij destijds geen landsheer doch slechts voogd voor zijn minder jarige zoon was,een argument dat niet sterk lijkt,omdat een voogd toch een dergelijke regeringsdaad wel zou mogen ver richten,doch van meer belang is,dat zijn opvolgers dit niet zouden hebben erkend en bezworen. 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1979 | | pagina 35