Het lijkt echter niet aannemelijkdat een vorst straffeloos de door hem bezworen privileges mocht schenden en dat de on derdanen dit dan maar te dulden hadden.De rechten van een vorst waren nu eenmaal niet onbeperkt.Toen dan ook Holland en Zeeland zich voor het grootste deel in 1572 onttrokken aan het bewind van de landvoogd,was dit wel rechtmatigal trok men daaruit niet de conclusiedat er nu ook een einde was gekomen aan het bewind van de landsheer.Wanneer men ech ter de zaak laat gaan voor de formuleringmoet men aannemen, dat de souvereinteit na de gerechtvaardige opstand berustte bij de staten en de stedelijke magistraten.Op 11 juli 1575 dragen de staten van Holland de hoge overheid op aan Prins Willem van Oranje doch merkwaardigerwijze om deze uit te oe fenen "van wegen den Conink als Graave van Holland en Zeeland". Het gezag van Philips II werd dus wel nominaal maar van alle werkelijke machtsuitoefening gespeend. Men mag zich wel afvragen of gedeputeerden van Holland,die de Unie van Utrecht tekenden daartoe wel bevoegd waren. De Prins heeft echter bij akte van 3 mei 1579 formeel adhesie betuigd,zodat de zaak toen voor Holland ook formeel in orde was.Voor Gelderland tekende Jan van Nassauaanvankelijk zon der voldoende opdracht,doch later werd ook daarin voorzien. Voor Zeeland geldt hetzelfde. De historici leggen er de nadruk op,dat de Unie van Utrecht een verdedigd verbond inhield.Dit is juist,doch er is veel meer geschied.Dit brengt ons in de moeilijke vraag van de souvereiniteit. De souvereiniteit,die men kan omschrijven als machtsvolko menheid,wat echter het bestaan van beperkingen niet uitsluit, kan men onderscheiden in de souvereiniteit naar binnen, jegens de eigen onderdanen en naar buiten jegens andere sta ten.Sommige historici als Fruin stellen,dat de leden der Unie van Utrecht souverein bleven,doch dan bedoelt hij de interne souvereiniteitDe externe souvereiniteit is door de Unie van Utrecht opgeheven en in zoverre hebben de leden zich een belangrijke inbreuk op hun souvereiniteit laten welgevallen.Het bestuur der buitenlandse betrekkingen werd een zaak der generaliteit en geen der leden onderhield voor taan een eigen buitenlandse dienst.Een buitenlandse vorst heeft nimmer de oorlog verklaard aan een der leden,doch in 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1979 | | pagina 36