De inboedel van een provenierskamer aan het begin van de
zestiende eeuw
door
W.H.van Dort
In zijn studie over het Gasthuis te Middelburg vermeldt
dr.Schoute de inboedel van een provenierskamer(1)
Aangezien zijn transcriptie van de inventaris nogal slor
dig is laat ik hier een verbeterde versie volgen,waarbij
tevens enige annonatie.
Zoals bekend was een provenier die in een gesticht levens
lang kost en inwoning genoot.De kamer waarop genoemde in
boedel betrekking heeft werd bewoond door Jan Jansz.de
Smit en Lysbeth Woutersdr. (2) Zij waren afkomstig uit
Arnemuiden blijkens een acte uit 1503 wegens schenking
van een huis met winkel aldaar.(3) Jan Jansz.wordt smit
of maeljenier genoemd d.w.z. handelaar in ijzerwaren.
Hij wordt in de gasthuisrekening over 1512/1513 genoemd
wegens leverantie van spijkers aan de nieuwbouw van het
gasthuis.(4) Op 4 december 1510 sloot het echtpaar een
overeenkomst met de gasthuismeesters om voor het leven
inwoning te genieten in het gasthuis.(5) Voor de kost en
inwoning met "vuur en licht" op een gestoffeerde kamer
kwamen zij de volgende betalingen overeen: 25£ gr.Vis.
(groten Vlaams) in vijf jaarlijkse termijnen,12£ gr.Vis.
bij het overlijden van Lysbeth Woutersdr.en de eigendom
van de helft van de twee huizen te Arnemuiden.Gedurende
hun leven zouden ze zelf de baten van deze huizen genie
ten. Waarschijnlijk was de boedel van de kamer die zij
betrokken reeds aanwezigdaar de acte hiervan geen mel
ding maakt.Hier volgt nu de tekst van de boedelinventaris:
In den eerste twee koesse met twee bedde, twee sairsse,
twee decken cleeren van linnen, twee roij deeckens van
wolle; een met twee gordijne en de andere mette omganck
van roet saij(6)
26