Schouwen-Duiveland.Vandaar dat hij in 1674 in Burgh een nieuwe kerk liet bouwen,waarin hij na zijn dood op 7 jan. 1695 te 's Gravenhage,werd bijgezet in een familiegraf, waarop een gedenksteen met borstbeeld prijkt. Zijn jongste zoon,David de Huybert,geboren te Middelburg in 1658 kwam na de dood van zijn vader in het bezit van de woning.Ook hij was Heer van Burgh en Kraaiestein burgemeester van Middelburg en bewindhebber van de Oost- indische Compagnie.Hij overleed op 28 augustus 1719 en werd eveneens in Burgh bijgezet. De volgende eigenaren van het pand aan de Lange Noordstraat waren Barend Gerrebrand Hoogmoet, Francois Louis Wevort van Ossenbergh, Cornelia Meinarda Pasques de Chavonnes weduwe van D.de Labriestrate,die de woning op 21-2-1764 voor 600,= kocht (R.A.Z. Rekenkamer Zeeland inv. nr. D 6938- 6944)waarna het geheel in 1765 in handen kwam van Paullus Ewaldus van de Perre,geboren in 1745.Deze promoveerde het jaar te voren (1764) te Leiden en werd lid van de plaatse lijke magistraat.In 1765 huwde hij met de eveneens in 1745 geboren Johanna Suzanna van der Mandere.In 1780 werd het huis ingrijpend verbouwd.In juli 1786 verbleef de stad houder tijdens zijn laatste bezoek aan Zeeland bij de familie Van de Perre,waar een concert werd gegeven in de schitterend verlichte tuin.Als gevolmachtigd minister van de regering vertrok Van de Perre in augustus van dat jaar naar Brussel om onderhandelingen bij te wonen over de grensscheiding met Oostenrijkwaarbij hij betrokken werd bij een doodslag,mogelijk in een duel.Dit had tot gevolg dat Van de Perre,waarschijnlijk om zijn eer te redden, vrijwillig het tijdelijke met het eeuwige wisselde op 17 augustus 1786.Tot 1790 bleef zijn weduwe in het huis wonen. Over de bewoners in de Franse Tijd is weinig of niets be kend, alleen dat de enige dochter van Paulus Ewaldus van de Perre,Jacoba Johanna, geboren 3 augustus 1778 en eerst gehuwd met haar neef Jan Cornelis van der Mandere, later met Jacobus Cornelis Schummelketel, in het huis haar intrek nam. 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1980 | | pagina 7