TWEE WERKSTUKKEN OVER DE ZEEUWSE TAAL
Twee jonge mense,studenten nog/,in Utrecht,zijn in het
afgelopen jaar de boer op gegaan om in twee verschillende
gebieden uit de mond van autochtonen gegevens te krijgen
over het dialect:het waren Ad de Regt en A?J?van Klinken.
In de vorige Nehalennia is de studie van De Regt al aange
kondigd: "Mien jae is jae en mien nèè is nêê". Hij ontleent
zijn titel aan een zeeuwse anecdote uit de Tweede Wereld
oorlog en gebruikt die als het ware als motto,om aan te
geven "dat het Noorbevelands serieus genomen wil worden",
want over Noord-Beveland gaat zijn studie.Zijn vijf zegs
lieden vertegenwoordigen KamperlandWissenkerkeKortgene
Kats en Colijnsplaat.Aanvankelijk wilde hij alleen woor
den uit de landbouw,maar uit gesprekken kwam meer naar
voren,dat hij "niet wilde laten liggen".
Hij begint zijn studie met een korte geschiedenis van het
eiland,destijds genoemd "de lusthof van Zeeland"waarbij
een kaartje van N-B. nu en vroeger(de toestand in 1751)
en foto's van hoe het vroeger was,met soms,ter vergelij
king,een nieuwe er naast.Hoofdstuk III omvat de woorden
lijst van ca. 220 woorden,die haast allemaal een belang
rijke aanvulling op het Zeeuwse Woordenboek betekenen.
Interessant is, dat sch. af en toe een verduidelijkende
afbeelding toevoegt.
Eenzelfde verheugende belangstelling voor het zeeuwse
land en zijn taal vertoont de studie van A.J.van Klinken.
Hij zegt het zelf: "uit intersse voor de streek van her
komst alsook liefde voor het nog mooie Zeeuws-Vlaanderen"
is zijn werkstuk over Koewacht ontstaan.Evenals De Regt
begint hij met een korte historie:van het Land van Hulst
en van Koewacht en voegt daar een verklaring van de naam
Koewacht aan toe.Die luidde oorspronkelijk Koeiewaard
(als Koyewert te vinden op oude kaarten tussen 1648 en
1739),te verklaren als:niet-ingedijkte grond,waarop
koeien graasden.In 1739 verschijnt op een kaart de vorm
Koewacht wat zou samenhangen met de inmiddels begonnen
inpoldering.Ik moet zeggen,dat die verklaring mij vreemd
lijkt.
43