van Hoogelande doet zien. Voor een goed begrip dient erop te worden gewezen dat ambachtsheerlijkheidsgezag"(over 632 gemeten) en "kerke lijk goed" geheel gescheiden waren. De aanvankelijk weinige bewoners van het eiland hadden een zwaar bestaan.De strijd tegen het water moest onvermoeid worden volgehouden.Bovendien kampten zij met voortdurende onveiligheid als gevolg van godsdienststrijd,(de apostel Willebrord,die leefde van 658-739bracht een kort bezoek aan Walcheren,waar hij slechts met moeite kon ontkomen aan een aanslag op zijn leven door de bevolking)rondtrek kende marskramers,schepelingen van voor slecht weer schui lende schepen en zo nu en dan bezoeken van de Noormannen. Deze laatsten zouden op Walcheren zijn geweest in de jaren 837 en 879.Men probeerde zich wat bescherming te verschaf fen door het om zijn erf bouwen van palissaden en een dub bele sloot of gracht 4b).Zulk een dubbele gracht is nog te zien rondom de terp van de kerk van Hoogelande. Het eiland werd langzamerhand meer bewoonbaar en het christendom verspreidde zich,welke verspreiding zich vol trokken zou hebben omstreeks 827,het jaar waarin Frederik benoemd werd tot bisschop van Utrecht. Het Zeeuwsche eilandengebied was voor de buitenwereld in die tijd maar matig interessantProfessor Winter zegt dat het een district met een eigen karakter is,dat door zijn geografische ligging en gesteldheid licht een eigen leven kon leiden.De betiteling van Zeeland als Graafschap is pas tegen het einde van de 13de eeuw in de oorkonden te vinden.drs.Taal zegt dat in de keur van Floris de voogd, de Graaf die in Zeeland het gezag heeft,de Graaf van Hol land is.Professor Gosses zet uiteen dat er vaak spanningen waren tussen Holland en Vlaanderen en dat Holland niet altijd de Vlaamse landheerlijkheid bewesten de Schelde, wilde erkennen.Hoe het ook zij,het is niet zeker dat Zee land een afzonderlijk Graafschap was en een Zeeuwsche Vierschaar kende.Wel was er een duidelijke scheiding tus sen enerzijds de Graaf en zijn Hoge Vierschaarde zgn. 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1980 | | pagina 6