klampen te zetten.Het geheele stapelhof was propvol zelfs voor de paardenstal stonden er nog een zestal. Voor de arbeiders die van de oude Mij overgekomen waren was dit niet zoo ongewoon die hadden vroeger meer een veertigtal korenhoopen op de hoeve gezien, maar voor ons leek het maar riskantig.Het viel di rect op dat er groote behoefte was aan flinke schuur- ruimte,want die had de oude Mij nooit gekend. Tot eere van de oude arbeiders dient gezegd te wor den dat velen onder hen hun vak "arbeider" uitste kend verstonden.Zoo bijv. deze korenhoopen plaatsen, wat toch een voornaam werk is,konden ze goed! Zelden kwam één hoopzetter van z'n klamp af om eens te zien hoe die erbij stond en als men hen opmerk zaam maakte dat z'n hoop wat scheef zakte,hadden ze dit al lang gevoeld en tasten in tegenover gestelde richting zoodanig uit,dat ze voor de zoogenaamde waterlaag er op moest,weer recht stond.Eenmaal ge beurde het dat de Directeur eens zei tegen iemand: "Walrave ik vind dat de kop wel wat vlak staat,ik ben ongerust voor inregenen".Toen antwoordde W. "Mijnheer ik moet nog juist aan de kop beginnen, 't is mijn laatste hartlaag die ik klaar heb". Zulke hoopen regenden niet in daar alle schoven afdropen.Geen enkele hoop werd dan ook afgedekt voor de oogst binnen was,en regende het eens op deze klampen,geen nood,ze regenden niet in. Ook met schop en zeis waren deze lieden op hun plaats.De zware dikwijls natte klei bewerkten ze met de sluitsteek ES zonder veel moeite. Van de Brabers en Belgen hebben ze geleerd met de graanpik om te gaan.Op hun gemak pikten ze per dag 30 Are graan af,terwijl met de sikkel hard moet ge werkt worden om 20 Are er bij neer te leggen.Een goeie maaier kon in die dagen ruim 40 Are per dag afmaaien en was er 's avonds niet moe van. Een slechte die z'n tuig niet kloppen of (en) stel len kon,was 's avonds met 30 Are doodop.Wij vragen 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1981 | | pagina 9