21 Brouwershaven. In deze sector bleef het echter niet bij import van meube len en navolging van de Vlaamse meubelstijl, maar nam men zelf de produc tie ter hand waarbij zich een eigen stijl ontwikkelde. Een rol daarbij speelde vooral de geleidelijke toepassing van edelhoutsoorten, die door de Oost In dische Compagnie werden geïmporteerd. Men begon de panelen van de meubelen en interieurbetimmeringen te verlevendigen met intarsia's (in legwerk van figuren) van ebbenhout. Toen het materiaal wat minder kost baar werd bracht men gehele spiegelvlakken van ebbenhout op de panelen aan, met intarsia's rondom, een stijl die geheel aansluit bij overgeleverde plafonddecoraties uit deze tijd. De intarsia's maakten plaats voor geheel met edelhout belegde stroken bij het toepassen van vakkenpatronen op panelen en tenslotte werden ook de fonds binnen dit raamwerk geheel gefineerd. Hoewel soms gecompliceerd zijn deze vakkenpatronen van een soberder en strenger karakter dan bij die van de Vlaamse meubels uit deze tijd. In een eindstadium werd het gehele meubel met fineer overtrokken. Daar bij is ofwel het vakkenpatroon vervangen door geometrisch ingelegde fi neer, of is op de panelen analoog met de Hollandse meubelen een 'kussen' aangebracht. De hoogte van dit laatste type is groter, zodat de herinnering aan het 'half buffet' geheel is verdwenen. Van deze stijlfasen is in de illustraties een overzicht gegeven, met nadere omschrijving in het onderschrift. Bij deze meubelen is het mogelijk op stilis tische gronden tot determinatie te komen en ze toe te schrijven aan de Zeeuwse kunstnijverheid van de zeventiende eeuw, waarbij met name de verwantschap met ter plaatse bewaard gebleven interieuronderdelen een belangrijk aanknopingspunt is. In de loop van de zeventiende eeuw raakte de eiken wandbetimmering ech ter in onbruik, en daarmee vervalt de mogelijkheid tot identificatie van het 'mobiele' meubel met behulp van de vaste interieurbetimmering. Ook ver dwenen de specifieke stijlkenmerken, zoals het vakkenpatroon en het type van de Zeeuwse kast, om plaats te maken voor nieuwe meubelvormen zoals het kruisvoetkabinet en het kabinet. Daarbij was er een tendens kostbaarder meubelen niet ter plaatse te laten vervaardigen, maar uit Holland te betrekken, zoals blijkt uit herhaalde po gingen van de Staten van Zeeland om deze vorm van kapitaalexport tegen te gaan. De Staten gaven zelf overigens niet het goede voorbeeld door in 1679 de nieuwe stoelen voor de Statenzaal in Den Haag te laten vervaardigenDe reden zal ongetwijfeld zijn geweest dat de locale markt voor sommige speci alismen te weinig afzetmogelijkheden bood. Dit gold bijvoorbeeld voor de uurwerkmakerij. Abraham Oosterwijk, die zich aan het einde van de ze ventiende eeuw te Middelburg vestigde, is de enige uurwerkmaker in Zee land in de onderhavige periode van wie enig werk bekend is. Uit het feit dat daarentegen talloze werken van Hollandse uurwerkmakers zijn overgele verd moeten we wel concluderen dat deze nijverheid in Zeeland van weinig betekenis is geweest.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1984 | | pagina 41