(zie WZD 229, kol. b) en in West Zeeuwsch-Vlaanderen zal deze Franse
(taal)invloed niet weinig versterkt zijn door de vestiging aldaar van talloze
Franse en Waalse emigranten in de zeventiende- en achttiende-eeuw, voor
al Hugenoten6). Voor dit gebied moeten we ons ook afvragen of er taalin
vloed is geweest van die andere groep van ballingen om des geloofs willede
Salzburger Protestanten, die er zich in de eerste helft van de achttiende
eeuw heeft gevestigd, in het bijzonder te Groede, waar ook thans nog een
Lutherse kerkgemeente is. Er zijn aldaar in het plaatselijke dialect enige
uitdrukkingen bewaard gebleven die aan deze Salzburgers herinneren
maar direkte ontlening van Hoogduits taalgoed is er weinig of niet geweest,
of het moest zijn het woord lieberwille, vrijwillig, uit vrije wil, waaromtrent
ik in Nehalennia 31 (1979), p. 8 voorzichting gesuggereerd heb, dat het van
Hoogduitse, c.q. Oostenrijkse oorsprong zou kunnen zijn. Deze suggestie
heeft thans enigszins aan kracht gewonnen, nu ik van de heer J.H. Schippers
te Groede vernomen heb, dat dit woord daar bekend is en nog steeds ge
bruikt wordt. Dat zou eventueel op Salzburgse herkomst kunnen duiden.
Naast de invloed van de (streek)talen der omringende gewesten en die van
andere Europese landen moeten we ook enige aandacht schenken aan taal
invloeden van overzee die in het bijzonder door ekonomische kontakten
(handel, scheepvaart) ontstaan kunnen zijn. Zoals bekend hebben de
Zeeuwen in de zeventiende- en achttiende-eeuw een belangrijk aandeel ge
had in de werkzaamheden van de Westindische Compagnie en zich daarbij
vooral actief getoond in de slavenvaart vanuit Afrika naar de West. De uit
Vlissingen afkomstige Abraham Crijnssen nam op 6 maart 1667 namens de
Staten-Generaal Suriname in bezit na eerst het fort Willoughby (tegen
woordig Zeelandia!) veroverd te hebben8). Ook de tegenwoordige, niet zo
populaire gezagsdrager in Suriname heeft een Zeeuwse familienaam9).
Dit laatste wijst niet op taalinvloed van de bevolking van de West op de
Zeeuwen, maar eerder op een Zeeuwse beïnvloeding van de oorspronkelij
ke bewoners van dit gebied, en zeker niet alleen in taaiopzicht. Onze taalin
vloed in het Caraïbische gebied sinds de zeventiende eeuw komt vooral tot
uiting in het achtste hoofdstuk van Dr. Jac. van Ginneken, Handboek der
Nederlandsche Taall. 's-Hertogenbosch 1928, waar hij reeds opp. 238 wijst
op een hele reeks Zeeuwse woorden op de voormalige Deense Antillen, die
in hoofdzaak door Zeeuwen (en Westvlamingen) gekoloniseerd zijn. Ver
der in dit hoofdstuk vinden we op p. 242 in een aan P.J. Du Toit ontleende
Negerhollands-(Zuid)afrikaanse woordenlijst stoffleis, gestoofd vlees en
wachman, wachter, herder. Het eerstgenoemde woord heeft in zijn tweede
lettergreep de vorm voor vlees bewaard, die op de Zeeuwse eilanden als ou
derwetser wordt aangemerkt, maar op Schouwen-Duiveland nog vrij dik
wijls wordt gehoord Bij wachman verwijst van Ginneken naar het in het
Zeeuwsch en Vlaamsch voorkomende wachten voor hoeden, zoals in de
plaatsnaam Koewacht en in het Vlaamsche woord koewachter, veehoeder.
Let wel, het woord koe(je)wachter is ook Zeeuws.
Het zoeken naar taalinvloed van de inheemse bevolking van West-Indië op
50