inleiding 'Aan den lezer', p. VI), komen talrijke voorbeelden met ae-woor-
den voor, die ook nu nog bekend en in gebruik zijn. Johan Winkler, die in
zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon (Den Haag 1874) De
Gelijkenis van den Verlorenen Zoon (Luk. 15 II -32) in tientallen Neder
landse, Nederduitse en Friese dialecten heeft opgetekend, heeft in deel 2,
p. 167 e.v.van genoemd werk de bewerkingen opgenomen van de Zeeuw
se dialecten. Hij behandelt o.a. de tongvallen van Nieuwe-Tonge, Oud
dorp, Burgh op Schouwen, de eilanden Tholen en Zuid-Beveland, van de
noordoostelijk Zuidbevelandse dorpen Wemeldinge, Ierseke en Kattendij-
ke, de stad Goes, het eiland Noord-Beveland, van het platteland van Wal
cheren, Arnemuiden, het land van Axel, het land van Cadzand en de stad
Sluis, alsmede die van het gehucht De Tinte in de nabijheid van Oostvoor-
ne, waarvan het dialect in de negentiende eeuw sterke overeenkomst met
het Zeeuws vertoonde (zie a.w. p. 162 e.v.). Uit al deze bewerkingen blijkt,
dat de ae in de behandelde dialecten veelvuldig voorkomt, dikwijls gespeld
als aeae, hetgeen op een langgerekte uitspraak van deze klinker duidt, die
thans nog slechts sporadisch in de Zeeuwse dialecten gehoord wordt.
Het gedicht Mijn Vakin het begin van deze eeuw door de garnalenvisser
Johan van der Weele uit Brouwershaven in zijn Brouwse dialect geschre
ven15), bevestigt tenslotte dat in de hele periode tussen 1550 en de tweede
helft van de twintigste eeuw de ae in de Zeeuwse dialecten springlevend ge
bleven is en derhalve met recht een echt Zeeuwse klinker genoemd mag
worden.
Nog enkele opmerkingen over de in het bijzonder Oostzuidbevelandse vari
ant i, uitgesproken als de verlengde i van pit, put. Zij klinkt ongeveer als de
in Zêêland, maar heeft geen naslag. De waarschijnlijk oudste vermel
ding van de klank vinden we in de Dialogus van Erasmus (1528). Hij noemt
daarin de ee-achtige klank in quaet, gaet, smaek, raed, die eveneens voor
komt in het Zeeuwse kees, kaas16). Hieruit valt op te maken dat in de zes
tiende eeuw de ae en ee dicht bij elkaar gelegen hebben, misschien wel een
en dezelfde klank voorstelden. In ieder geval achten wij het zeer aanneme
lijk dat de ee in kees de rechtstreekse voorvader is van de thans nog in (oos
telijk) Zuid-Beveland bekende i. Weliswaar wordt dit niet bevestigd op de
dialectkaart KAAS Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland. Leiden
1943,1, afl. 3, n° 10), maar zoveel te meer op die van KATER (a.w., Leiden
1941, afl. 2, n°15), waarop de uitspraak keter met lange i van pit zelfs een
heel eind westelijk van Goes blijkt voor te komen. Vergelijk in dit verband
ook het Kruinings kiteren, steeds weer op een vervelende manier heen en
weer lopen Dek II p. 43)In mijn Duivenlandse streek van herkomst noem
de men een dergelijke activiteit kaeterzêêke. (Zie voor enigszins afwijken
de betekenissen van kaetere(n): WZD, 394, kol. b.
Iets voor Erasmus' mededeling omtrent de Zeeuwse ee in kees bevestigt de
Brugse rederijker Cornelis Everaert diens waarneming met een medede
ling van Troostich Confoort, die 'als een zeman Zeeuwsche tale spreekt.'
Hij zegt: '1c comme jn negen deeghe heveerren', waarin deeghe dagen en
heveerren gevaren (volt. deelw. van varen17)) betekent. Vergelijk hiervoor
54