ook het bij Dek genoemde, p. 114: dihen. Voor wat heveerren betreft dur ven we de onderstelling aan, dat de 'Zeeuwsche tale' van Troostich Con- foort niet alleen de kust- en zeemanstaal van Vlaanderen en Zeeland is ge weest, maar dat ze zich ook een eind noordwaarts heeft verbreid. In een door Jo Daan en K. Heeroma (zie Zuidhollands in: Bijdragen en Mededelin gen der Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van WetenschappenXXX, Amsterdam 1965, p. 31) op een grammofoonplaat opgenomen Scheveningse tekst beluisteren we de woorden Vleering, Vlaardingen, 's evens, 's avonds (2x) en meel, maal met een sterk op de (oostelijk) Zuidbevelandse i gelijkende klinker. Naar ik mij uit eigen waar neming meen te herinneren, wordt er in Scheveningen ook veere, varen ge zegd. Dit laatste werd mij evenals het gebruik van de hoger genoemde drie woorden bevestigd door mevrouw F.C. Pronk te Voorburg, die als dochter van een bekende Scheveningse vissersfamilie met het Schevenings zeer ver trouwd is. De variant f heb ik in het bijzonder Oostzuidbevelands genoemd, omdat het dialectologisch kaartbeeld van Kater ons leert, dat de i-uitspraak ook vrij veel in het westen van Zuid-Beveland voorkomt. Dit wordt bevestigd door Winkler in zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialection. (Den Haag 1874), II, p. 190-191, waar hij woorden alsnir, naar en dir, om daarom ook heeft opgetekend voor het platteland van westelijk Zuidbeveland en in Wolphaartsdijk. Concluderend kunnen we omtrent deze Zuidbevelandse i zeggen, dat dit een zeer oude Zeeuwse klank is, waarschijnlijk nog ouder dan de ae en dat Winkler in de tweede helft van de negentiende eeuw (a.w. p. 189) wellicht mede op grond van de daar gehoorde i (a.w., p. 193 - 94: wig, weg, mir, maar (meermalen) het dialect van Wemeldinge het meest ou- derwetsche Zuidbevelandse noemde. - De variabel gearticuleerde, meestal als h uitgesproken g. Wij hebben de articulatie van de Zeeuwse g variabel genoemd, omdat ze weliswaar meestal als h wordt uitgesproken, maar toch ook wel vrij normaal als g ten gehore gebracht wordt, zij het geen zachte. We kunnen de registra tie van beide uitspraken bespeuren in moderne Zeeuwse teksten. Zo schrijft b.v. Bêênekluuver, pseudoniem voor J.G. Jonker, in zijn jeugdher inneringen in Brouwershavens dialect van rond 1920 (zie Kroniek 7 (1982) en 8 (1983) beurtelings garre, reet, kier; grööt, groete Kroniek 7, 113 -14) en zaahe (naast zaage), zeggen; hewoon, broeide en hekookt, hevange {Kroniek 8, p. 122 e.v.). In de recentelijk verschenen psalmberijmingen van W. Joosse, Psalmen in wêêr en wind en Bie wieze van spreken. Psalmen tus sen 't Nieuweland en 't Oude Durpbeide zonder plaats en jaartal, vinden we in zijn Nieuw - en St. Joostlandse dialect vrijwel steeds h geschreven voor woorden die in het algemeen Nederlands eee,g hebben. Enkele voorbeel den uit een zeer groot aantal zijn: Hod, God; hebore, geboren; hoedertie- reneid, goedertierenheid;heslacht, geslacht; hoed, goed; uuthlee, uitgleed. Slechts eenmaal ontdekte ik een g en wel in het opschrift van Ps. 8: 'Een 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1984 | | pagina 75