percorrect h gebruik ben tegengekomen1^). Dat geeft mij echter niet de vrijheid te concluderen, dat het in het heden en verleden in de Noordzeeuw se dialecten, in het bijzonder dat van Schouwen - Duiveland niet voorkomt of voorgekomen zou zijn. WOORDVORM EN WOORDGEBRUIK Als kenmerkend Zeeuws woord noemde Dr. H.C.M. Ghijsen in Bijdragen en Mededelingen der Dialecten Commissie VI (1944), p. 44: jóö, jóótje, strook land, die hetzij bij het wieden, hetzij bij de oogst, voor rekening van de arbeider komt. De Zeeuwse eilanden en Goeree-Overflakkee noemt zij als verspreidingsgebied en zij tekent daarboven nog aan dat het, zover zij kon nagaan, niet voorkomt in omliggende dialecten. In 1979 heb ik erop kunnen wijzen, mede dankzij de tekst van een grammofoonopname in de polder Oostvoorne (zie ook Bijdragen en Mededelingen XXX (1965), p. 28) en een bandopname van het P.J.-Meertensinstituut over Nieuwen- hoorn, dat jooi, jöötje wel bekend is op Voorne20). Juist het voorkomen hier bevestigt het oorspronkelijk Zeeuwse karakter van dit woord, omdat Voorne tot het middeleeuwse Antiqua Zelandia21) behoorde. Een steek proef in een aantal dialectwoordenboeken uit de negentiende en twintigste eeuw, waaronder de Loquela van Guido Gezelle (Amsterdam 19463) en in de tot nu toe verschenen regioboeken over de Zeeuwsvlaamse dialecten van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek schonk mij de overtui ging dat jooi buiten de Zeeuwse eilanden, Goeree-Overflakkee en Voorne niet voorkomt. Bijzondere aandacht verdient de verzwaarde vorm van het bijvoeglijk naamwoord in zinnen als: wat en slachten spul is tat noe!, zukken vuulen waeter ak noh noajt ezie, die ik rond 1950 in het dialect op Schouwen-Dui- veland optekende De Vin, Dialect, p. 36). Dr. A. Weijnen, als hoogleraar te Nijmegen jarenlang een dialectoloog van Nederlandse en Europese ver maardheid, schreef mij in 1952 n.a.v. mijn dissertatie, dat hij op de hierbo ven geciteerde plaats wat nieuws aangetroffen had. Op deze vormen komt J. de Rooij terug in Taal en Tongval (1980), p. 119- 120 en voegt aan de door mij gehoorde nog een voorbeeld toe uit Bruinisse: Zuk'n hauge waeter. Er moet hier twijfel worden uitgesproken t.a.v. het bijvoeglijk naamwoord hauge in zijn geheel. Heeft de band het gehoorde hier goed geregistreerd of was de spreker (spreekster) geen echte 'Brunaers'? De autochtonen zouden in dit geval zeker zukken öógen waeter gezegd hebben met de -n op het eind zoals in de door mij geciteerde voor beelden en de vanzelfsprekend ontbrekende h aan het begin. Behalve de door hem en mij geciteerde voorbeelden voor Schouwen-Dui- veland noemt De Rooij nog slechts een voorbeeld van dit verschijnsel voor Haastrecht (Z.H.: zukke slechte weer (verg. wat en slachten spul hierbo ven) Dit slechts eenmalige voorkomen buiten het Zeeuwse taalgebied mag ons wel leiden tot de conclusie, dat deze verzwaarde vormen van het bij voeglijk naamwoord echt Zeeuws zijn en met name exclusief voor het dialect op Schouwen-Duiveland. 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1984 | | pagina 78