ARCHEOLOGIE ONDER WATER EN DE OPRICHTING VAN EEN ZEEUWSE STICHTING door D.Roos Van overheidswege werd nog zelden in de geest van de Monumentenwet (1961) gereageerd op de onderwater aan getroffen monumenten. Een uitzonderingsgeval was de vondst van de Nehalennia- altaren in de Oosterschelde (april 1970) Deze vorm van bemoeienis is evenwel een andere dan die waarbij de Nederlandse Staat haar recht doet gelden op in zee achtergebleven voorwerpen en deze bij contract overdoet aan bergers,waarbij de fysieke opbrengst van bergingsakties tussen berger en de Staat worden ver deeld. Met name in Zeeland is men sinds enige jaren met bovengenoemde aktiviteit geconfronteerd.Door de ont wikkeling van de detectie-apparatuur en de toegenomen intensiteit van de sportduikerij lijkt ingrijpen van de overheid noodzakelijk. De inmenging van de Nederlandse Staat ligt in deze gevallen niet in het veilig stellen van de culturele waarden,maar slechts in het belang als eigenaar om het eertijds geleden verlies door berging tot een minimum te beperken. Ligt de uitvoering van de Monumentenwet in hoofdzaak bij het Ministerie van WVC,het vastleggen van een bergingscontract,zoals bovengenoemd,is een aktiviteit van het Ministerie van Financiën (Directie Domeinen) Triest genoeg bestond er tot voor kort nauwelijks enige ruggespraak tussen beide Ministeries m.b.t. bovengenoemde aangelegenheden.De vraag blijft wat een Ministerie die belast is met het ten uitvoer leggen van de Monumentenwet doen moet met een melding,wan neer de melder reeds krachtens een contract met de Nederlandse Staat gerechtigd is het monument te ver storen en de realia zonder registratie van vondst- 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1984 | | pagina 27