(schoenen van het waterrad)krammen en ijzeren banden onderhouden en andere kleine reparaties uitvoeren. Verder moest hij er voor zorgen dat er geen schade ontstond door storm en onweer. Zoals gebruikelijk moest de molenaar de stadsdiender een halve viertel masteluyn(een mengsel van half tar we en half rogge) als nieuwjaarsfooi geven.Het maal loon werd vastgesteld door de stad.Dit bedroeg voor een zak tarwe van 136 pond(ca.65 kg.) 1 schelling. Voor een zak rogge en bonen moest men respectievelijk 5 en 4 stuivers betalen.Voor het stuiven mocht de molenaar ongeveer 1 kilo gewicht van een zak tarwe aftrekken. Ook deze standerdmolen werd in de loop der jaren slechter en was in 1735 niet meer te herstellen. Hij moest plaats maken voor de huidige stenen stel lingmolen,die op dezelfde plaats werd gebouwd. DE STENEN STELLINGMOLEN DE HOOP Als vervanging van de in 1660 op de wal gebouwde standerdmolen besloot de magistraat op 20 maart 1735 een stenen molen te laten bouwen op dezelfde plaats.,(Bij graafwerkzaamheden in deze stenen molen zijn de teerlingen van zijn voorganger aangetroffen) Omdat het seizoen reeds te ver was gevorderd,stelde molenmaker Cornelis van Doesburgh te Breda voor, het volgend jaar met de bouw te beginnen.Nog in 1735 stuurde ene van Domburg,molenmaker te Breda een tekening van de nieuwe molen en verzocht hij Barend van Doesburgh,eveneens uit Breda tot "fabricq en opsiender" aan te stellen. De magistraat besloot hiertoe op 28 augustus 1735. Deze van Doesburgh kreeg toestemming om materiaal te kopen voor het gaande werk dat te Breda gemaakt zou worden.Tevens stond men hem toe dat hij voor elke dag dat hij te Tholen was of naar Dordrecht of elders reisde voor de aankoop van hout 5,- in rekening mocht brengen.Zijn knechts kregen een dag geld van 4 stuivers. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1985 | | pagina 13