Boekweit (Fagopyrum esculentum) is een eenjarige
plant met witte of roodachtige bloemen en pijlvor
mige bladerenwaarvan de vrucht lijkt op een beu-
kenoot .Het gewas behoort tot de familie van de
veelknopigen
Waarschijnlijk is dit gewas uit de binnenlanden van
Azië in de 15de eeuw hier ingevoerd.
Volgens de overlevering zou Joos van Ghistelle de
eerste zaden van zijn reis in het nabije oosten
hebben meegebracht en omstreeks 1485 hebben uitge
zaaid in de tuinen van het kasteel Moere te
Zuiddorpe.De verboden uitvoer van het zaad zou zijn
geschied tussen de bladen van een gebedenboekwaar
door de naam boekweit is ontstaan.
Boekweit is zeer gevoelig voor nachtvorst en aardt
het best op zandige grond,maar werd ook op klei
verbouwdRond 1800 verbouwde men dit gewas bij
Hulst in de zandige streek langs de grens,doch ook
wel op Tholen en Zuid-Beveland.
Het inzaaien deed men als de zogenaamde IJsheiligen
11-14 mei) voorbij waren en de kans op nachtvorst
begon af te nemen.Bloeiende boekweit heeft een grote
aantrekkingskracht voor bijen.Imkers plaatsen daarom
hun korven graag langs boekweitvelden.
Het zaad werd in augustus geoogst en op grote zaad-
kleden op het land gedorst.Na zuivering werd dit
zaad op een rosmolen gebroken.
De boekweitoogst was wisselvalligIn het begin van
de 19de eeuw werd dit product door de aardappel ver
drongen
De grutmolens te Tholen zijn kort na de Franse tijd
teniet gegaan door de vrije invoer van gerst,gort
en boekweit uit Brabant.Toen dit nog was verboden
en de invoer van deze produkten uit Holland aan
hoge invoerrechten was onderworpen,verwerkten de
beide grutmolens te Tholen elk oneveer 1000 zakken
per jaar,nadien nog maar 200 zakken.Daarnaast was
de prijs ten opzichte van vervangende produkten
aanzienlijk gestegen.
18