beginnen met de werving.Het aandeel van laatstgenoemde bestond er in,dat hij in de Zeeuwse steden algemeen bekend liet maken,dat een kapitein mensen aannam.Dit gebeurde door zogenaamde publieke "trommelslag"Hoe de kapitein precies tewerk ging,weten we eigen lijk niet.Het zal er op neergekomen zijn,dat hij zijn officieren, m.n. de schrijver de stad instuurde en op die plaatsen waar de zeelieden zich normaal ophielden,te proberen zoveel mogelijk van hen te bewegen dienst te nemen. Het was echter niet zo eenvoudig om de 200 - 500 man die voor een linieschip nodig waren,bijeen te krijgen. Zeelieden konden niet - zoals in Engeland - verplicht worden bij de marine te dienen en de admiraliteiten konden qua betaling en arbeidsomstandigheden natuurlijk niet concurreren met de particu liere takken van de scheepvaart om het schaarse goed dat de zeeman nu eenmaal vertegenwoordigde.De overheid kon echter wel andere maatregelen nemen om de admiraliteiten in staat te stellen zich van het nodige personeel te voorzien.De belangrijkste hiervan was, dat de Staten-Generaal alle scheepvaart,of bepaalde takken hier van,kon verbieden zolang de admiraliteiten niet voldoende volk hadden.Zo werden ieder voorjaar de grote visserijkoopvaardij en kaapvaart verboden.De arbeidsvoorwaarden mochten dan minder zijn, een zeeman kon ook niet van de wind leven,en zodra zijn geld op was,moest hij zich wel bij één of andere kapitein aanmelden. Ook werd geprobeerd met meer positieve middelen de zeeman tot de zeedienst te verleiden.De belangrijkste hiervan was het systeem van de zogenaamde kostgelden.Hierbij werd aan een zeeman die zich ver plichtte in de lente dienst te nemen gedurende een aantal maanden vóór die tijd een vergoeding betaald. Deze mensen werden wel "tien stuivergasten" genoemdomdat ze 10 stuivers per dag kregen.Bij de admiraliteit van Zeeland werden, normaal gesproken,vanaf de maand februari kostgelden betaald. In 1694 werden voor de grootste schepen ook vóór januari kostgel den betaald,maar tegen een lager tarief (zes gulden per maand). Deze gelden werden pas bij de monstering in april uitbetaald om desertie tegen te gaan.Verder werd bij de laatste monstering vlak voor vertrek nog één maand gage uitbetaald.De rest van zijn geld kreeg men pas na afloop van de reis Het beleid van de admiraliteiten was er wel op gericht om de zeelieden na bewezen dienst zo snel mogelijk en in contanten uit te betalen. Dat was ook in hun eigen belang,want anders zou men misschien zelfs met een verbod op de vaart niet voldoende mensen kunnen krijgen. Het was echter niet alleen een kwestie van opportunisme uit bronnen blijkt,dat de admiraliteitsheren in ieder geval in Zeeland ook uit een gevoel van rechtvaardigheid en het begaan zijn met het lot van de gewone zeeman alle moeite dedenuitbetalin gen aan zeelieden zo vlot mogelijk te doen verlopen. Het gebruik om mensen bij dienstname premies te geven,kwam alleen 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1987 | | pagina 22