in uitzonderlijke gevallen voor.In Zeeland werd het aanwerven van
voldoende zeelui nog bemoeilijk door de sterke positie die de kaap
vaart daar innam.Deze vormde een geduchte concurrent voor de
admiraliteit en de regel dat een beambte van de monstering vóór
vertrek aan boord moest worden gelaten om volk te werven zal waar
schijnlijk weinig effect hebben gehad.De werving voltrok zich
hoofdzakelijk in de provincie Zeeland,maar wel werd er ieder jaar
een officier naar Holland gezonden om daar enig volk te werven.
Over het algemeen kan men stellen dat de admiraliteit er op de
duur wel in slaagde haar schepen van voldoende bemanning te voor
zien,hoewel het regelmatig tot vertraging bij het uitvaren leidde.
Kapitein en kostpenningen
De kapitein moest er niet alleen voor zorgen dat zijn schip afdoen
de bemand was,maar ook dat zijn mensen te eten kregen.Hierbij was
zeer nauwkeurig omschreven wat de kapitein verplicht was zijn be
manning voor te zetten.
Uit onderzoek is gebleken dat de voeding meer dan voldoende was
voor het fysiek zware leven aan boord,maar op bepaalde onderdelen
als mineralen en vitaminen tekort kwam.Om in het onderhoud van zijn
volk te voorzien kreeg de kapitein een vaste toelage van zeven
stuivers per man per dag.Dit was meer dan voldoende om de aankoop
te bekostigen en het werd als heel normaal beschouwd dat de kapi
teins op deze transacties een forse winst maakten.Hoe groot de
winst was kan niet met zekerheid worden vastgesteld wegens het sterk
schommelende prijsverloop van etenswaren,m.n. in oorlogstijd,maar
een gemiddelde winst van 2 stuivers is wel te verwachten.Ook voor
de officieren en onderofficieren regelde de kapitein de voeding.
De tarieven hiervoor waren hoger dan voor het gewone volk,maar zij
hadden ook recht op allerlei extra rantsoenen.De aantallen en be
dragen waar het hier om ging waren echter in vergelijking met die
van de gewone kostpenningen vrij gering.
De praktijk verliep in Zeeland als volgt: de kapitein kreeg van de
admiraliteit opdracht om zich voor een bepaalde tijd (voor de grote
vloot meestal zes maanden)van victualiën te voorzien en bepaalde
wanneer hij met schaften moest beginnen.Om dit te bekostigen kreeg
hij van tevoren de helft van de berekende som uitbetaaldDe rest
van zijn geld kreeg hij na afloop van de reis.Hiertoe werd aan de
hand van de bemannigslijsten zeer nauwkeurig uitgerekend hoeveel
hij nog tegoed had.
In zijn taak werd de kapitein bijgestaan door een zaakwaarnemer die
ook tijdens zijn afwezigheid zijn zaken kon regelen,bijvoorbeeld
als aanvullende victualiën vereist waren.Indien hij gehuwd was,
trad normaliter zijn echtgenote als zodanig op.Deze zorgde voor de
aanschaf van aanvullende goederen.de admiraliteit zorgde voor het
vervoer naar de kapitein.
In theorie kon een kapitein zo snel rijk worden,zelfs zonder zijn
bemanning te benadelen,maar de praktijk was minder rooskleurig.
21