zoeksresultaten van historici aan nauwkeurigheid. Historici willen nu niet meer weten of de graanconsumptie daalde of steeg sinds "enkele" j<iren, maar of dat sinds twee, drie of vijf jaar is. Bovendien willen ze weten of die daling als inci denteel beschouwd moet worden of als de voortzetting van een dalende trend, die even onder broken was. De interesse van historici gaat ook niet meer louter uit naar de daden van grote mannen; zij willen ook weten hoe de massa -een "grau we" term waarachter veelkleu rige groepen schuil gaan— re ageerde op allerlei demogra fische, economische, politieke en culturele ontwikkelingen en die mede beïvloedde. Het beeld van de Nederlandse geschiedenis is de afgelopen decennia grondig gewijzigd ten gevolge van al deze ontwikke lingen. Het nationale kader waarbinnen de gegevens geïnter preteerd werden, is verlaten en daarvoor in de plaats kwam een internationaal perspectief. Er is op gewezen dat Filips II niet alleen rekening moest hou den met Nederlandse opstande lingen, maar ook met Turken, Fransen en Engelsen. P.W. Klein toonde in 1964 in zijn dissertatie aan dat het koopliedengeslacht Trip zeer behoedzaam opereerde op de internationale markten. Dit maakt het aannemelijk dat de kooplieden uit de Gouden Eeuw deze markten niet beheersten door een onverschrokken han delwijze, maar juist door zeer berekend en voorzichtig te han delen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat dezelfde auteur zich enige jaren later afvroeg of het wel juist is de 17e eeuw te beschouwen als het tijdperk van onversaagde koop lieden en de 18e eeuw als dat van rentenierende regenten. Daarvoor, in I960, had Slicher van Bath aangetoond dat de be roemde Nederlandse inpolderin gen vooral uitgevoerd werden toen de beleggers uit de pachtopbrengsten grote winsten verwachtten. DuW in een tijd waarin de prijzen van land- bouwprodukten stegen, zoals in de eerste helft van de 17e eeuw. In een simpele grafiek liet Slicher van Bath zien dat er een verband bestond tussen de inpolderingen en de secu laire trend, dit is de zeer lange golfbeweging van de graanprijzen, die overal in Europa geconstateerd is. Zo is b.v. de periode tussen ca. 1660 en ca. 1750 er een van dalende prijzen en die tussen ca. 1750 en 1820 er een van st ij gende. Tussen inpolderingen en ontgin ningen, prijsstijgingen en de groei van de bevolking bestond in de nieuwe tijd een complex verband. Onduidelijk is of de bevolkingsgroei de ontginnin gen in gang zette of ontgin ningen de bevolkingsgroei in gang zetten. Wat zeker is dat de verdeling van het grondbe zit en de beroepsstructuur ook van invloed zijn op het tempo van de bevolkingsgroei. Zo is in een aantal gebieden gecon stateerd dat landarbeiders eerder huwden en meer kinderen kregen dan boeren. Het debat over de groei van de Europese bevolking na de mid deleeuwen moet geplaatst woi den binnen de belangrijke dis cussie die historici voeren over de vraag hoe Europa (en ook Nederland) veranderde van een agrarisch-feodale samenle ving in een geïndustrialiseei de-democratische samenleving. Theoretische benaderingswijze en interpretatie van de ondei zoeksresultaten zijn vaak zeer omstreden. Het gaat dan om de vraag waar de nadruk op gelegd 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1988 | | pagina 28