moest hebben. Hier, zo onge veer, dacht hij dan. Of was het toch verderop? Er was een grote winkel mee veel glas in het brede front. Veel glinsterend goed, Radio's, wasmachines en koelkasten. Dure platenspelers en stereo apparaten. Hier moest wel.hij reed wat slagen verder. Of was het meer daar? Och, wat deed het er eigenlijk toe. Vader had hij het laatst gezien toen die grote bom in sloeg, nadien was alles lang zwart en vol helse pijn ge weest. Maanden. maanden la ter wist hij dat zijn benen misschien nog weer genezen zouden, maar hij had geleerd daar niet teveel op te reke nen. Steeds moest hij proberen die onwillige staken te bewegen had dokter Nauta hem ingescherpt. Altijd, elke dag en nooit de moed opgeven. Nou, zon dokter had makkelijk praten had David wel duizend keer gedacht. Tot vanochtend toen hij zijn gewone oefeningen maakte. Soms zinder de het in zijn voetzolen in de laatste tijd, hij zei het nie mand, bang zich mee valse hoop blij te maken. Maar vanmorgen, bij 't krampachtig pogen was er een lichte trilling door zijn linkervoet gegaan en ook zijn knie bewoog. 't Was een zaak van misschien een millimeter, of van twee streepjes. En toen het na een ogenblik nogmaals lukte waren de tranen in zijn ogen gesprongen, nadien was hij aan 't lachen gegaan. Tot hij zich onder controle kreeg en evenveel moest martelen als voorheen eer hij z'n broek en kousen aangesjord had. Had hij het zich toch verbeeld? Even overwoog hij moei Nele deelge noot te maken van zijn geluk maar hij dacht dat het toch beter was nog een stuitje te wachten. Eerst nog eens af wachten of hij het zich niet verbeeld had. En toen hij in z'n wagentje door de straten hobbelde zat ergens van binnen een blijdschap te kietelen, een verwachting die hij eigenlijk niet wilde toelaten in zijn denken. De teleurstellingen hadden al te dik gezaaid gele gen op zijn jonge levenspad. Hij had wel luidop kunnen la chen maar hij deed het niet. Maar kon hij het helpen dat de blijheid van zijn wezen straal de? Hij genoot van de zon op zijn ribbekas en van de mussen die in een plas aan 't poedelen waren. En hij lachte om de gro te, zwarte kat die niks van plan was, maar enkel een kijkje kwam nemen en zichtbaar teleui gesteld verder sloop toen al dat vogelgoedje kwetterend de vlucht nam. Mis poes, dat gaat je neus voorbij.' Gelijk zwiepte een deur open aan de overkant van de straat, een lucht van bier en rook pofte de straat in uit de herberg- Daar hadden ze zeker ook in de gaten gekregen dat de zon weer doorgekomen was, dacht David. Vijf, zes jongelui kwamen buitenscharre ien, ietwat meer verheugd dan normaal. De straat wier vervuld van het knetteren van ulder bromfietsen en een stinkende walm. Dure jongens, dacht David, brommers van duizend gulden schatte hij. De zesde trapte wat knoestig onhandig op de starter, 't ding wilde niet aan de gang. Hij bukte, morrel de wat, trapte weer. Niks dan wat gekuch en gierend stopte de motor. Hij keek op, z'n wezen rood van alcohol en 't diepe bukken. Toen kreeg hij David in 't oog mee z'n opgewekt gezicht Kon hij er wat aan doen dat vandaag de lach niet van zijn wezen wegwilde? "Moet jij me uitlachen?" infoi meerde de jongen. Dreigend kwam hij nader, de handen in de zij. Een paar van zijn kameraden 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1988 | | pagina 56