HET KAPOENHOF TE ST.- MAARTENSDIJK door J.P.B.Zuurdeeg INLEIDING Wie tot eind 1987 de Provinciale weg Scherpenisse - St.-Maartensdijk reed, zag tegenover het steeds groter wor dende industrieterrein de 18de eeuw- se boerderij "Het Kapoenhof". Het pand dat op de monumentenlijst staat werd de laatste jaren nog alleen als opslagruimte benut en raakte steeds verder in verval. Vooral na het afwaai en van dakpannen en het wegnemen der ramen werd de toestand snel slechter. In 1987 werd een sloopvergunning ge vraagd doch nog voor de goedkeuring door de Rijksdienst voor de Monumen tenzorg stortte op 3 december de voor gevel in. Direkt hierna werd de sloop voortgezet met als gevolg dat nog voor de jaarwisseling "Het Kapoenhof" met de grond gelijk was gemaakt en de in 1899 gebouwde houten schuur was opge stookt Na het omwaaien van een monumentale schuur in Poortvliet, het afbranden van de schuur van hofstede "De Laatste Stuiver" bij de brug van Tholen bete kende dit voor het eiland Tholen op nieuw een verarming van het bestand monumentale agrarische bedrijfspanden. GODSHUIS VAN ST.-MAARTEN De geschiedenis van "Het Kapoenhof" gaat vermoedelijk terug tot 1411 toen Florens van Borssele de door hem te St.-Maartensdijk gestichte kapel en vicarie met toestemming van de bisschop van Utrecht omzette in een mannenkloos ter voor regulieren. Volgens de stich tingsakte zou hij naast de inkomsten van de vicarie nog jaarlijks 50 Engel se nobels schenken totdat hij daarvoor de opbrengst uit land op het eiland Tholen zou hebben aangewezen. Verder beloofde hij een refectorium (refter of eetzaal) te bekostigen en twee al taren in het klooster te stichten. Ook verleende hij vrijdom van accijns op wijn, bier en andere levensmiddelen. Uit dit klooster zal het godshuis van St.-Maarten zijn voorgekomen. Smallegange meldde in zijn Cronijk van Zeeland dat deze instelling in het le ven was geroepen voor de verzorging van 12 oude schamele mannen die ook wel kapoenen werden genoemd. (Kapoenen zijn gesneden hanen die be stemd zijn om vetgemest te worden; in het Zuid-Nederlands heeft het de bete kenis deugniet of guit). De Cronijk vermeldt ook een bul van paus Sixtus IV (1471-1484) waarbij voor twee jaar aflaat werd beloofd aan ieder die op de avond van St.- Maarten (11 november) enige offerande deed tot onderstand van het godshuis. Nog aan het eind van de 17de eeuw, dus meer dan 100 jaar na de reformatie, trof men na deze nacht een grotere vee stapel aan. Uit een oorkonde van 1524 is bekend dat de dat jaar overleden priester Johannes Crage ruim 43 had geleend aan het godshuis voor de bouw van een kerk. Vermoedelijk is deze kerk, moge lijk een eind 15de-eeuwse uitbreiding van de kapel, afgebeeld op een 18de- eeuwse tekening die in de Zelandia Illustrata, de historisch topografische atlas van het Zeeuwsch Genootschap, wordt bewaard. Dat de instelling ruim was begiftigd met landerijen blijkt uit de oudst bewaard gebleven rekeningen van 1628. Het godshuis had de beschikking over 161 gemet (62 ha), waarvan 51 ha door een vijftal vaste krachten en seizoen werkers werd bewerkt onder toezicht van de St.-Maartensmeesters. Men deed aan veeteelt - er was een koemelker -, landbouw (meekrap, vlas, granen en bo nen) en fruitteelt. Dat jaar kocht men ook een uurwerk dat mogelijk in het torentje van de kapel is geplaatst. Opvallend was de hoeveel heid bier, 63 tonnen, die werd gekocht. Toen het aan het eind van de 17de- eeuw slechter ging met de instelling moesten 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1988 | | pagina 4