De Engelse marine kende andere ge bruiken. De bemanning van een Engels oorlogsschip werd verondersteld Engels te zijn, aangevuld met Schot ten en Ieren. In oorlogstijd werden landgenoten brutaalweg van buiten landse schepen afgehaald. Dat bete kende wel dat er grote schaarste aan zeelieden was en dat ook aan de wal mannen voor marinedienst door zogenoemde press-gangs werden geron seld. Varen voor de marine werd in de dagen van koning Willem III soms ook een zaak van lange adem.Het was niet meer vanzelfsprekend dat alleen in het zomerseizoen werd gevaren. Dienst in de Middellandse Zee en overwintering van de vloot in een Zuideuropese haven verlengden het dienstverband aanzienlijk (13). Aard en duur van marinedienst werden hierdoor drastisch veranderd. Ook de beide officierscorpsen ver toonden enkele interessante ver schillen. Vooral dankzij de inspan ningen van Samuel Pepys moest een officier aan enige eisen voldoen, wilde hij voor een aanstelling of bevordering in aanmerking komen. De Nederlandse vloot kende derge lijke eisen van een zekere vakbe kwaamheid niet. In beide corpsen was duidelijk een proces van verde re "verdeftiging" aan de gang. Het sterkst onder Engelse officie ren. Dat een zoon van een Schotse visser (David Mitchell) nog in 1693 vice-admiraal werd, was vrij uitzon derlijk (14). Slechts enkele kapiteins die in 1692 in grote zeeslagen meevochten, hadden dat ook al in de Derde Engelse Oorlog gedaan. Dit illustreert de verande ring in het corps van kapiteins. In de Nederlandse marine lag dat wat anders. Meer dan de helft van de scheepsbevelhebbers in de vloot van Koning-Stadhouder had nog onder de Ruyter gevochten. Toch was ook in hun gelederen sprake van een vergro ting van het aantal zonen van regen ten, hoge ambtenaren en landedellie- den. Aan zonen van zeeofficieren ging de "verdeftiging" evenmin onge merkt voorbij. De levenswijze van een Engel de Ryuter of van een Isaac Sweers jr kan niet vergeleken worden met die van hun veel eenvoudiger vader (15). Nederlandse kapiteins en vlagoffi cieren keken wel met verwondering naar sommige van hun Engelse col lega's. Admiraal Russell kon het zich permitteren bepaalde orders uit Londen te negeren (16). Met name admiraal Herberts gedrag wekte hun belangstelling en afkeu ring. De bevelhebber van de vloot naar Torbay in november 1688 had later gelijk een vorst de gewoonte kapiteins aanwezig te laten zijn bij zijn opstaan en aankleden. Ook stond Herbert erom bekend een aantal pros- titueés aan boord te hebben (17). Nederlandse zeeofficieren bemoeiden zich niet met de politiek, sommige Engelse wel. Een Nederlandse offi cier was en bleef ondergeschikt aan zijn meerderen, de heren regenten/ bestuurders van het admiraliteits college, waarbij hij diende. Bijna niet duidelijker kan dit worden aangetoond dan door de wijze waarop kapiteins en vlagofficieren hun be stuurders benaderden met een verzoek. Twee jaar na afloop van de Negenja rige Oorlog hadden Zeeuwse bevelheb bers nog de hun toekomende gelden niet ontvangen. Onder leiding van niemand minder den luitenant-admi raal Cornelis Evertsen vroegen zij in 1699 heel nederig aan de heren op het admiraliteitshof in Middel burg of dezen de goedheid wilden hebben althans een deel van de gelden te betalen. Gelden die hun rechtstreeks toekwamen en die ze voor een deel zelf jaren eerder hadden besteed (18). Dergelijke verschillen in traditie en organisatie speelden een rol bij de samenwerking die in 1689 offici eel begon. Het belang ervan op de wat langere termijn moet niet wor den overschat. Immers, voor de Engelse marine was de Negenjarige Oorlog de aanloop naar de maritie me suprematie van de achttiende en negentiende eeuw. Diezelfde oorlog bracht de Nederlandse marine even- 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1988 | | pagina 15