Maar de kwestie van de bevelvoering had vérstrekkende gevolgen. Zeer te gen de zin van de Nederlandse onder handelaars in, gaf Willem III toe aan de Engelse wens dat in elk geallieerd vlootverband, tot zelfs het kleinste toe, een Engelsman al tijd het commando voerde. Ook als Nederlandse officieren een hogere rang hadden. Dit was een zeer bittere pil. Het had allemaal nog er ger gekund. Over de plannen inzake de inzet van de vloot in het Kanaal en in de Middellandse Zee was men het spoedig eens. Maar het punt van onderling overleg leverde grote problemen op. Hoe moest namelijk in een krijgsraad worden gestemd? Ogenschijnlijk niet een belangrijke zaak en een man als Odijk kon er zich niet druk om maken. In een tijd waarin préséance/voorrang grote betekenis had, onderschatte Nicolaas Witsen, de bekende burgemeester van Amsterdam en één van de onderhande laars, deze zaak niet. Wat was het geval? In een Engelse krijgsraad bracht de jongste officier het eerst zijn menig naar voren, de hoogste het laatst. De Nederlandse marine deed precies andersom: er werd van hoog naar laag gewerkt. De Engelse onderhandelaars vonden dat de Neder landers altijd maar eerst hun stem in een krijgsraad moesten uitbrengen. De Engelse officieren zouden dan volgen. Zo zou de situatie ontstaan, dat de hoogste Nederlander in rang, bijvoorbeeld een luitenant-admiraal, het eerst stemde en zijn Engelse collega het laatst. Witsen wond zich hier zeer over op. Thuis in de Repu bliek zou men deze vernedering niet begrijpen, men zou hem bij terugkeer "met rottige appelen" gooien (4). Op de voorlaatste dag van de onder handelingen kreeg hij zijn zin. Willem III besliste dat in het ver drag niets over deze zaak werd op genomen Op 21 mei 1689 werd het verdrag tot vlootsamenwerking getekend. Twee grote marines opereerden van toen af tegen de Franse. Aanvanke lijk was het succes gering. Bepaalde operaties mislukten en in 1690 werd in de zeeslag bij Beachy Head een grote nederlaag geleden. Pas daarna verwierf de alliantie een overzicht ter zee (5). Het is evenwel niet vreemd dat suc ces de nieuwe bondgenoten niet zomaar ten deel viel. Samenwerken is moei lijk, zeker voor twee marines die twee decennia achtereen eikaars fel le tegenstanders waren geweest en bovendien in sommige opzichten sterk van elkaar verschilden. Op enkele van die verschillen wil ik nader ingaan. Welke taal spraken bevelhebbers en andere officieren met elkaar? De onderlinge .communicatie was niet eenvoudig. Er waren enkele Engelsen die langere tijd in de Republiek waren geweest en iets van het Neder lands begrepen. Het omgekeerde was ook wel het geval, maar het werd toch als een speciaal kenmerk van iemand beschouwd als hij Engels sprak. Vermoedelijk heeft de sa menwerking op den duur tot grotere vertrouwdheid met het Engels geleid. Veel details daarover zijn nog niet bekend. Frans als taal van commini- catie lag meer voor de hand, maar de voornaamste Engelse vlagofficier Edward Russell sprak alleen Engels, geen Frans. Tot zijn staf aan boord van zijn vlaggeschip behoorden een Engelse en een Nederlandse secreta ris. Die Nederlander fungeerde ook als tolk en vertaler (6). Hoe verschillend waren beide marines niet georganiseerd? In Engeland werd het beleid op één centrale plaats, in Londen, vastgesteld. In de Republiek was dat vaak precies andersom. In feite kon overal in de Republiek in bestuursorganen het vloot- beleid ter sprake komen. Tijdens de regering van Karei II, Jacobus II en ook van Willem en Mary waren vlootza ken in de praktijk het prerogatief van de koning, die hierbij nauw samen werkte met één vertrouweling - Samuel Pepys, Nottingham of Russell. Beslis singen werden snel genomen en instruc ties vlot gegeven. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1988 | | pagina 13