J. Manteau, 1630; Tegenwoordige Staat
van Zeeland 1, Amsterdam 1751, p. 308
(20 stuks); geen aantallen worden ge
noemd in Verhaal van het beleg voor
Zierikzee (1575-1576) door Cornelis
Claes, medegedeeld door J. Pot, in:
Bijdragen en mededelingen van het
Historisch Genootschap 50 (1929),
p. 113-115, 122, 128; Swalue, a.w.20.
p. 91; J. Pot, Het beleg van Zierik
zee, Leiden 1925, p. 29; en J. van de
Graft, De tapijtfabrieken der XVIe en
XVIIe eeuw, Middelburg 1869, p. 181.
10. W.H. Keikes en H.Uil, Terugblik na vier
eeuwen op het beleg van Zierikzee, 1575-
1576, in: Kroniek van het land van de
zeemeermin 1 (1976), p. 4 (citaat uit
J. Brouwer, Kronieken van Spaansche
soldaten uit het begin van den Tach
tigjarigen oorlog, Zutphen 1933).
11. Not. SvZ, 12.4.1600. 21.
12. N. Witsen, Aaloude en hedendaagsche
scheepsbouw en bestier, Amsterdam
1690, p. 2TT.
13. Van de Velde, a.w., o.a. p. 98, 99,
102, 108, 117.
14. Zie ook Z.I., III, 57-60. Hierop zijn
overigens geen galeien te zien.
15. Het dorp Bommenee werd in 1684 door de
inwoners verlaten, nadat het herhaal
delijk was overstroomd.
16. J. van Beylen, Schepen van de Nederlan
den Amsterdam 1970, p. 58-59; en idem,
Scheepstypenin: Maritieme Geschiede
nis der Nederlanden 2, Bussum 1977,
p. 20-22.
17. RAZ, archief rekenkamer B (RB), Baljuw
van de wateren in Zeeland (Bw)acquit-
ten (acq.), inv.nr. 3902. Van één rol
zijn er drie exemplaren en twee andere
zijn dubbel aanwezig. Van twee rollen is
er slechts één exemplaar.
18. RAZ, RB/Bw, rekeningen (rek.), inv.nr.
3902.
19. Het hedendaagse woord "dukdalf" is zonder
twijfel afgeleid van het Franse "due
d'Alve". Ten tijde van de opstand zouden
de geuzen zo'n meerpaal, een zware paal
gesteund door enige schoorpalen, geïden
tificeerd hebben met de gehate veldheer.
Op enige afstand geleek dit op een men
sengedaante, gehuld in een Spaanse man
tel, waarboven zijn hoofd uitstak.
Elke keer als zij een touw om zo'n paal
gooiden om het schip af te meren, stel
den zij zich de meerpaal wellicht voor
als ware het Alva zelf en trokken zij
vervolgens de strop nog eens extra hard
aan. Maar mogelijk wijst het alleen op
de standvastigheid en onverzettelijkheid
van Alva, gelijk een meerpaal voor een 22.
schip is. Aan de andere kant is het niet
uitgesloten dat de naam van de galei van
"ducte halve" is afgeleid en juist
schertsend bedoeld was, hetgeen zou be
tekenen dat het schip zeker niet van
Spaanse oorsprong was.
Zie ook Woordenboek der Nederlandsche
taal III, s-Gravenhage/Leiden 1916,
p. 3647.
De "Galei van Zierikzee" had in de
periode mrt-juli tijdelijk een ande
re kapitein (Herman Dierixsse
Berchooge) en tevens een andere schip
per. Achter de naam van Jan Lieven
Heere is vermeld dat deze nog een
maand als timmerman heeft gevaren voor
L 1:10:- Vlaams.
N.B. Van de Velde, a.w., p. 117, schrijft
over "de groote galeye, daar Jan Lieven
Heere capiteyn op was". (Onjuist of voor/
na genoemde periode?)
Van de officieren had de kapitein de al
gehele leiding, de schipper was de twee
de man aan boord en de stuurman was ver
antwoordelijk voor navigatie en bestu
ring van het schip. Daaronder stonden de
onderofficieren: de schrijver of scheeps
klerk hield de administratie bij (mon
sterrol, gage, victualiën); de hoogboots
man was de hoogste onderofficier aan
boord, hij had het toezicht op tuigage,
zeilen en ankers en gaf opdrachten aan
de kwartiermeesters; deze laatsten oe
fenden directe controle op de manschap
pen uit en zorgden voor de verdeling
van de nodige werkzaamheden, bijgestaan
door de provoost die voor orde en tucht
aan boord zorg droeg; de schieman was
een soort tweede bootsman, verantwoorde
lijk voor onderhoud en herstel van tui
gage; de konstabel had de zorg voor het
geschut en hield toezicht op de busschie
ters; de kok bereidde de maaltijden en
de bottelier zorgde voor de uitdeling
daarvan en tevens voor de leverantie van
drank en voedsel aan de kok. Het "volk"
werd gevormd door de marsgasten (in de
rol "meersclimmers" genoemd), volmatro
zen die vooral in de mars hun werkzaam
heden hadden (als uitkijk, scherpschut
ter), opdrachten van de bootsman of
schieman betreffende onderhoud van mas
ten, zeilen en tuigage uitvoerden, en
tevens leiding gaven aan de bootsge
zellen of matrozen; de putger of putjer,
een halfwas matroos, in rang tussen de
bootsgezellen en de laagsten aan boord,
de jongens, in; de busschieters of
kanonniers, die het geschut bedienden;
en de trommelslager, die het wisselen
van de wacht en andere signalen aangaf.
Behalve 10 uit Zeeland kwamen er 12 uit
het overige deel van de N-Nederlanden
29