HET BEHEER VAN KERKELIJKE GOEDEREN EN FONDSEN IN NEDERLAND, VOORNAMELIJK ZEELAND, IN DE LOOP DER EEUWEN 1) Tussen circa het jaar 800, toen de Nederlanden grotendeels gekerstend waren en de tijd van de Reformatie, dus tot in de 16e eeuw, werden er in de Nederlanden zeer vele parochies gesticht. 2) Alvorens men een parochie stichtte, diende men eerst te beschikken over fondsen waarvan de opbrengst bestemd was voor de bouw en het onderhoud van de kerk en voor het levensonderhoud van de geestelijkheid en de koster. De fondsen werden als regel bijeen gebracht in de vorm van schenkingen door vermogende personen, vaak uit de adel, soms door kloosters, ook wel door een groep parochianen. Het bijeengebrachte bestond uit kapitaal, land, opbrengsten van de oogst, rechten enz. Iedere parochie kende drieerlei stichtingen, elk met hun eigen bezit en met een eigen rechtspersoonlijkheid. Ten eerste een stichting voor het onderhoud van de kerk, de z.g. kerkfabriek, beheerd door kerkmeesters. Zij waren in de regel aan het wereldlijk gezag ver antwoording schuldig voor het door hen gevoerde beheer. De bisschop diende zijn goedkeuring te geven aan de totstandkoming van de stich ting en aan eventuele latere ver vreemding van kerkelijk bezit. Zoals bekend waren wereldlijke en kerkelijke zaken in de Middeleeuwen zeer nauw met elkaar verweven, Ten tweede was er een stichting voor het onderhoud van de pastoor en ten derde een stichting voor het onder houd van de koster, die vaak als hulppastoor fungeerde. Voor de totstandkoming van deze stichtingen was eveneens de toestem ming van de bisschop noodzakelijk. De als tweede en derde genoemde stichtingen droegen, in tegenstelling tot de kerkfabriek, een zeker gewijd karakter. De beheerders van die twee stichtingen waren verantwoording schuldig aan het geestelijk gezag en door P.J. Bos wel aan de bisschop. Ik ga nu voorbij aan andere voorko mende stichtingen die niet noodzake lijk waren voor de stichting van een parochie Zodra tijdens de Tachtigjarige Oorlog de Spanjaarden uit een Nederlands ge west verdreven waren en de Staten het bestuur overgenomen hadden, werd het Rooms- Katholicismeverboden, werden de priesters afgezet en werd de Gereformeerde eredienst ingevoerd. De nieuw gevormde Gereformeerde Kerk was bij uitstek de door de Staten erkende en dan ook bevoorrechte kerk. De Staten trokken de zeggenschap van de vroegere kerk aan zich. De opbrengsten van deze goederen wa ren van nu af aan bestemd voor de invoering en instandhouding van de Gereformeerde eredienst. Waren de opbrengsten ontoereikend, dan werd het ontbrekende door de Staten uit de publieke middelen bijgepast. De Staten van Holland en die van Zeeland bestemden de goederen "ad pios usus", d.w.z. voor de "gemene zaak". De schatkist was na melijk leeg en er was veel geld no dig voor het voeren van de oorlog tegen Spanje. In Zeeland, waar de Spaanse invasielegers het eerst bin nendrongen, nam de verkoop van de door de Staten genaaste goederen van de vroegere R.K. geestelijkheid extreme vormen aan. De meeste verko pingen vonden plaats in de periode 1575-1599. Ter compensatie werden de tractementen en pensioenen van de Gereformeerde predikanten geheel be taald door de Zeeuwse Staten uit de openbare middelen. Predikanten en kosters werden uitbetaald door een door de Staten opgericht geestelijk kantoor. Het geestelijk kantoor kwam aan het nodige geld o.a. door het heffen van speciale belastingen van alle ingezetenen van het gewest, of men nu Gereformeerd was of niet. Omstreeks 1578 functioneerden overal 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 4