in het gewest Zeeland geestelijke kantoren, nl. één voor Walcheren, Noord-Beveland en het vroegere eiland Wolphaartsdijk te zamen, één voor Zuid-Beveland, één voor Schouwen-Dui- veland en één voor Tholen. Tenslotte kregen de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland zeg genschap over al deze kantoren. 3) Deze toestand duurde tot het einde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, dus tot circa 1795. Aan de bevoorrechte positie van de Gereformeerde Kerk kwam een einde in het jaar 1798, in de Bataafse tijd, toen de scheiding tussen Kerk en Staat tot stand kwam en alle gods dienstige gezindten gelijke rechten ontvingen. Belangrijk voor de Gereformeerde Kerk was een decreet van koning Lodewijk Napoleon, uitgevaardigd 2 augustus 1808. De Gereformeerde predikanten bleven hun tractement en pensioen van de overheid ont vangen echter nu niet meer van de gewestelijke overheid, maar van de inmiddels gevormde centrale, lande lijke overheid. De geestelijke goederen en fondsen die beheerd werden door stedelijke en gewestelijke overheden zouden overgedragen worden aan de centrale overheid, die de daaruit voortvloei ende verplichtingen op zich nam. Staats-vlaanderenhet huidige Zeeuws-Vlaanderen, en Limburg waren reeds in 1795 door Frankrijk gean nexeerd. Hun Gereformeerde gemeenten moesten de geestelijke goederen over dragen aan de Franse overheid. Aan deze situatie kwam een eind toen deze gebieden in 1814 weer bij Neder land gevoegd werden. Goederen en fondsen die eigendom wa ren van een kerkelijke gemeente ble ven in eigendom. Kosters, organisten e.d. moesten voortaan betaald worden uit de kerke- kas. Tevens werd in de Bataafse tijd besloten dat voortaan de kerkgebouwen eigendom van de kerkelijke gemeenten zouden zijn, en de kerktorens eigen dom van de burgelijke overheid. Onderhoud en andere lasten zouden betaald worden door de eigenaar. Zo is het in beginsel thans nog ge regeld in ons land. Ik ga nu voorbij aan de vele grote subsidies die de overheid verstrekt voor het in stand houden van monumen tale kerkgebouwen. De kerkelijke gebouwen werden herver- ka veld. Afhankelijk van de grootte van de diverse godsdienstige gezind ten in een bepaalde plaats moesten op last van de overheid in een aantal gevallen kerkgebouwen van een gezind te met weinig leden overgedragen wor den aan een gezindte met vele leden. Zo moesten in ons land vele kerkge bouwen door Gereformeerden afgestaan worden aan Rooms-katholieken. De geestelijke kantoren, eerder ge noemd, werden in 1811 bij decreet van keizer Napoleon opgeheven. De z.g. Rijkstractementen zijn nim mer aangepast aan de inflatie en stelden dan ook vooral na 1920 qua koopkracht steeds minder voor. Koning Willem I bouwde voort op de grondslagen die in de Bataafse tijd gelegd waren ten aanzien van de ver houding Kerk en Staat. Vanaf de ker kelijke reglementering door de koning, 1816, spreekt men officieel van "Nederlandse Hervormde Kerk" in plaats van "Gereformeerde Kerk". Tijdens zijn regering kwam in Zeeland, 1819, het Provinciaal college van toezicht op het beheer van de kerkelijke goederen en fond sen van de Hervormde gemeenten tot stand. Het reglement werd vastge steld bij Koninklijk Besluit. Dit college hield toezicht op het beheer dat uitgeoefend werd door de kerkvoogdijen van de plaatselij ke Hervormde gemeenten. De invloed die de overheid uitoefende op het toezicht verdween omstreeks 1870, toen de koning, Willem III, zich met het oog op gewijzigde opvattin gen over de verhouding tussen Kerk en Staat terugtrok. Na de vaststelling van een algemeen reglement in 1870 voor de Hervormde gemeenten in Nederland werden er op basis daarvan in of kort na 1871 door de Zeeuwse kerkvoogdijen plaat- 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 5