Ionck-vrouwen' uit zijn Silenus Alcibiadis (17)) om de Nederlanden, en dan vooral de Zeeuwse gewesten, met zijn 'cunst en reden te begiftigen (v.50). Door Neptu- nus en diens trawanten evenwel van het Zeeuwse strand verjaagd, neemt hij de wijk naar Middelburg Daer my de vlugge Faem had onlangs van geseght, Als datmen my ter eer een Beelt heeft opgerecht. (v.107-108) Bedoeld wordt uiteraard het huis van Jan Pietersz op de Lange Burcht bij de Beurs waar in de prachtige tuin, de vroegere kruidtuin van Matthias de Lobel, een beeldje van Mercurius stond opgesteld (18). Deze 'Lauwer-hof die op de bege leidende gravure staat afgebeeld (afb.4), wordt in het gedicht verder nog gedetail leerd beschreven (v.121-32). Daarnaast gaat de aandacht naar de activiteiten van de Van de Vennes en naar het ruime assortiment aan kunst- en andere voorwer pen die in de groots opgezette kunsthan del te koop waren (v.183-98): artistieke en mercantiele motieven liggen hier kennelijk dicht bij elkaar: Een Plaetse, daer de Faem met Letter-druck ver- breyt, Al watter dient gedaen, al watter dient gheseyt. Hier, ismen inde weer te bootsen naer het leven; Hier, wert de Schilder-komst geleert, en hoogh ver heven: Hier maecktmen al 't geweet, by yder een gemeyn, Hier straelt de Cunst sich uyt, gelijck een spring- Fonteyn .(v.115-120) Hier sal men na de Const, dijn' Geesten-rijcke din gen Door teycken-schilderconst, een beeltenis aenbringen. Men sal het tot vermaeck doen snijden op de Plaet, Op dat het voor het oogh, sich lustighlijck ghe- laet.(v.l41-144) Precies in deze kunstwinkel, drukkerij, uitgeverij annex tuin, in dit trefpunt van Zeeuwse cultuur, krijgt Mercurius nu een 'loffelijck gevolch' van 'eerbaer wijse Luy- den in het oog (v. 146-7). Hij noemt ze één voor één bij naam en vertelt telkens 'wat hun geest, te voorschijn brengen can' (v.148). Het wordt de lezer meteen duide lijk: Mercurius somt hier de medewerkers aan de Zeeusche Nachtegael op en ver meldt daarbij meestal enkele van hun respectieve bijdragen tot de bundel. Over Johanna Coomans, deze 'Parel deser eeuw",'deze Spiegel voor de vrouwen', ver nemen we bv. dat haar dichtwerk leert 'hoe een jonck gesel, geen maechden moet bedriegen' (een allusie op haar 'Wa pen-schild' uit het begin van de bundel) en 'hoe de mens, den jaren-tijd aencleeft' (waarmee dan haar nieuwjaarsdicht uit het derde deel van de Nachtegael wordt be doeld) (v.161-8). Met de nodige omzich tigheid behandeld, is een dergelijk ruim dertig verzen tellend getuigenis voor de vroege receptie van de bundel en voor de ontstaansgeschiedenis ervan bijzonder inte ressant (v.145-80). Maar ook in een ander opzicht is deze passage relevant. De volgorde waarin Van de Venne de diverse medewerkers op somt, is zeker niet willekeurig en komt in grote trekken overeen met de lijst auteurs die vooraan in de Zeeusche Nachtegael staat afgedrukt (fol.*2r). In bijlage 2 wor den de namen uit de 'Lauwer-hof naast die andere lijst gelegd. Van de Venne heeft duidelijk een hiërarchische ordening aangehouden. Schotte, Beaumont, Cats, Hoffer en Van Borsselen bekleedden be langrijke politieke ambten en worden dan ook eerst vernoemd. Tot deze groep wordt blijkbaar ook Johanna Coomans gerekend als vrouw van de rentmeester der Staten van Zeeland. Daarop volgt de overige hogere burgerij met de advokaten De Brune en Luyt. Het lijstje wordt afge sloten met Peutemans en Hobius: beiden waren reeds enige tijd geleden gestorven (19). Belangwekkend zijn echter ook de namen die Van de Venne niet vermeld; daarbij 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1989 | | pagina 12